elkaar omhullende buidels. De binnenste buidels en verzegelde trays
moeten op schade worden geïnspecteerd voordat ze worden geopend.
Gebruik het implantaat niet als de steriele verpakking beschadigd is.
De houder moet zijn bevestigd aan de handgreep die zich in de
HAART 301-instrumentset bevindt, zodat het implantaat gemakkeli-
jker uit de verpakking kan worden verwijderd en in de aortawortel kan
worden ingebracht. Om de oriëntatie te vergemakkelijken, is de voor-
zijde van de houder onderverdeeld in drie gemarkeerde segmenten
(afbeelding 5). Het met R gemarkeerde segment moet naar de rechter
coronaire cusp wijzen. Het met L gemarkeerde segment moet naar de
linker coronaire cusp wijzen en het met N gemarkeerde segment moet
naar de niet-coronaire cusp wijzen. Het uitsteeksel tussen de N- en
L-segmenten moet in de aorta naast de mitralisklep worden geplaatst.
11.3. Uitsteekselhechtdraden van implantaat
Het inbrengen begint door alle drie uitsteeksels van het implantaat
vast te maken aan de drie subcommissuurgebieden door gebruik te
maken van 'Cabrol-achtige' configuraties waarbij royale beten uit de
aortawand worden genomen met gebruikmaking van 4-0 Prolene hor-
izontale matrashechtdraden die boven de ring worden ondersteund
door tampons (afbeelding 6). Polypropyleen hechtdraad wordt aan-
bevolen voor het vasthechten van de uitsteeksels zodat de hechtdra-
den gemakkelijker kunnen worden aangetrokken en het implantaat
gemakkelijker onder de klep door schuift.
Afbeelding 6. Hechttechniek voor de uitsteeksels van het HAART
300-aorta-annuloplastiekimplantaat
De uitsteekselhechtdraden worden geplaatst met het HAART 300-aor-
ta-annuloplastiekimplantaat op de houder boven de klep (afbeelding
7). Het uitsteeksel op de posterior minor-asdiameter moet eerst aan de
subcommissuurruimte van de linker/niet-coronaire commissuur worden
gehecht (naast het midden van het anterieure mitralisblad) voordat een
DWG-01-009 Rev. N - ©2021
Afbeelding 5. HAART
300-aorta-annuloplastiek-
implantaat op houder
van de beide andere uitsteeksels op zijn plaats wordt gehecht. De uit-
steekselhechtdraden moeten zodanig worden geplaatst dat het uiteinde
van het implantaatuitsteeksel zich ten minste 2 mm onder de bovenzijde
van de subcommissuurruimte bevindt.
Afbeelding 7. Plaatsen van de uitsteekselhechtdraden
Het HAART 300-aorta-annuloplastiekimplantaat is bedekt met polyester
materiaal, dat endothelialisatie bevordert. Horizontale matras-uitsteek-
selhechtdraad wordt primair gebruikt om het implantaat correct te posi-
tioneren voordat aanvullende lushechtdraden rondom de bladgedeelten
van het implantaat worden geplaatst. Alleen de horizontale matras-uit-
steekselhechtdraden mogen het materiaal raken en dan alleen net aan
de binnenzijde van de uitsteeksels (afbeelding 6 op pagina 5). Extra
materiaal is aangebracht in deze gebieden om het passeren van de
naald te faciliteren, maar er zijn slechts zeer oppervlakkige beten vereist.
Nadat alle drie uitsteeksel-hechtdraden zijn aangebracht, laat men het
implantaat onder de eigen klep zakken, en de hechtdraad waarmee
het implantaat aan de houder is vastgemaakt, wordt doorgeknipt. Het
HAART 300-aorta-annuloplastiekimplantaat moet voorzichtig van de
houder worden genomen door het implantaat van de houder te duwen
aan weerszijden van de grote en kleine as van de houder. De houder
mag pas van onder de klep worden verwijderd nadat het implantaat van
de houder is gedrukt.
Hechtdraden sinusgedeelte
Twee lushechtdraden worden rondom elk bladsegment van het implan-
taat en omhoog door de ring heen geplaatst, waarbij diepe beten in de
aorta worden gemaakt. Ze komen tevoorschijn boven de klep op fijne
tampons (afbeelding 8 en 9). Het gebruik van 4-0 polypropyleen hecht-
draad wordt aanbevolen zodat de complexe horizontale matrashecht-
draden stevig kunnen worden aangetrokken aan de uiteinden.
Afbeelding 8. Illustratie van lushechtdraden bladgedeelte
32