Edwards PASCAL Manual Del Usuario página 25

Tabla de contenido
Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 15
Aritmie n - atriaal (d.w.z. AF, SVT)
Aritmie n - ventriculair (d.w.z. VT, VF)
Arterioveneuze fistels
Atriaal septumletsel waarvoor interventie nodig is
Bloedingen
Hartstilstand
Hartfalen
Cardiale schade, zoals perforatie
Harttamponnade/pericardiale effusie
Cardiogene shock
Verstrengeling of ruptuur van de chordae tendineae waarvoor mogelijk interventie nodig is
Coagulopathie, stollingsstoornis, hemorragische diathese
Letsel aan het conductiesysteem waardoor een permanente pacemaker nodig kan zijn
Diepveneuze trombose (DVT)
Verslechtering van de toestand van de natieve klep (scheuren of breuken van het klepblad,
retractie van de klepbladen, verdikking van het klepblad)
Losraken van eerder geplaatst implantaat
Dyspneu
Oedeem
Verstoring van de elektrolytenbalans
Embolie of embolisatie, zoals van lucht, deeltjes, kalkhoudend materiaal of trombus
Endocarditis
Slokdarmirritatie
Slokdarmperforatie of -vernauwing
Bewegingsintolerantie of verzwakking
PASCAL -systeemcomponenten niet terug kunnen halen
Koorts
Gastro-intestinale bloeding of infarct
Hartfalen
Hematoom
Hemodynamisch compromis
Hemolyse
Bloedingen die transfusie of interventie vereisen
Hypertensie
Hypotensie
Verslechtering van de toestand van het implantaat (slijtage, scheur, breuk of anders)
Embolisatie van het implantaat
Verkeerde positie van het implantaat of niet op de bedoelde locatie kunnen plaatsen
Migratie van het implantaat
Trombose bij het implantaat
Infectie
Ontsteking
LVOT-obstructie
Mesenterische ischemie
Orgaanfalen in meerdere systemen
Myocardinfarct
Misselijkheid en/of braken
Zenuwletsel
Neurologische symptomen, zoals dyskinesie, zonder gediagnosticeerde TIA of beroerte
Niet-neurologische trombo-embolische voorvallen
Pijn
Papillaire spierschade
Verlamming
Embolisatie van een onderdeel van het PASCAL -systeem
Perifere ischemie
Pleurale effusie
Longoedeem
Longembolie
Reactie op anti-bloedplaatjes- of antistollingsmiddelen
Nierfalen
Nierinsufficiëntie
Respiratoir compromis, ademhalingsfalen, atelectase, pneumonie - waarvoor mogelijke
verlengde ventilatie nodig is
Retroperitoneale bloeding
Beschadiging of perforatie van het septum
Bloedvergiftiging, sepsis
Huidverbranding, verwonding of weefselveranderingen als gevolg van blootstelling aan
ioniserende straling
Single leaflet device attachment (SLDA)
Beroerte
Syncope
Voorbijgaande ischemische aanval (TIA)
Infectie en/of bloeding van de urinewegen
Klepletsel
Klepstenose
Valvulaire regurgitatie
Letsel of trauma van het bloedvat, zoals dissectie of occlusie
Vaatspasmen
Beschadiging of perforatie van de ventrikelwand
Wonddehiscentie, vertraagde of onvolledige genezing
Verergering van hartfalen
Verergering van regurgitatie/klepinsufficiëntie
6.0 Leveringswijze
6.1 Verpakking
De geleideschacht, het implanteersysteem en de stabilisator worden individueel verpakt en
gesteriliseerd met ethyleenoxide geleverd. De tafel wordt niet-steriel verpakt geleverd.
6.2 Opslag
Het PASCAL -systeem moet op een koele, droge plaats worden opgeslagen.
7.0 Gebruiksaanwijzing
7.1 Training van artsen
De implanterende arts moet ervaring hebben met transkathetertechnieken en getraind zijn in het
PASCAL -systeem en de implantatieprocedure. De uiteindelijke beslissing voor implantatie van
het PASCAL -hulpmiddel moet worden genomen door artsen die gespecialiseerd zijn in de
behandeling van mitralis- en/of tricuspidalisklepregurgitatie in gespecialiseerde centra, die
kunnen bepalen of een redelijke kans op significante klinische verbetering te verwachten is op
basis van het stadium van ziekte en de comorbiditeit.
7.2 Uitrusting en materialen
Standaard laboratoriumapparatuur voor hartkatheterisatie
Fluoroscopiesysteem
Mogelijkheden voor transoesofageale echocardiografie (TEE) (2D en 3D)
Pigtail-katheter voor contrastinjectie (met compatibele schacht)
Venapunctieset
Transseptale naald, schacht en voerdraad
Voerdraad met vervangingslengte van 0,035 inch (0,89 mm)
Kommen
Injectiespuiten van 50-60 cc met Luer-Lock-bevestiging
Gehepariniseerde zoutoplossing
Hemostaat
Chirurgische doeken (bv. afmeting 43 x 69 cm)
Optioneel: step-updilatatoren
Optioneel: continu infuus van fysiologische zoutoplossing (rijdende infuusstandaard,
infuusslang met afsluiter voor het instelwiel, infuuszakken met 1 liter gehepariniseerde
steriele zoutoplossing)
Optioneel: drukbewakingskraantje
7.3 Voorbereiding van het hulpmiddel
7.3.1 Tafel
Stap
Procedure
1
Haal de tafel(s) uit de verpakking en controleer op beschadigingen.
2
Monteer de tafel(s) zoals weergegeven in Afbeelding 8.
7.3.2 Stabilisator
Stap
Procedure
1
Haal de stabilisatoronderdelen uit de verpakking en controleer of deze
niet beschadigd zijn.
2
Monteer de stabilisator indien nodig zoals weergegeven in Afbeelding
6.
7.3.3 Geleideschacht
Stap
Procedure
1
Haal de geleideschacht, het inbrenghulpmiddel en de introducer uit de
verpakking en controleer of ze niet beschadigd zijn.
2
Spoel en ontlucht de geleideschacht met gehepariniseerde
zoutoplossing, terwijl u de distale punt omhoog houdt.
3
Breng de introducer in de geleideschacht, terwijl u de distale punt
omhoog houdt. Spoel v
geleideschacht schoon met gehepariniseerde zoutoplossing.
7.3.4 Implanteersysteem
Stap
Procedure
1
Verwijder het implanteersysteem en het inbrenghulpmiddel uit de
verpakking en controleer of ze niet beschadigd zijn. Controleer of beide
stopkranen van de schuifregelaar open staan.
WAARSCHUWING: Als de stopkranen van de schuifregelaar niet
open staan, kan het gebruiken van het hulpmiddel resulteren in
een infectie.
2
Voer de bedieningsknop op (draai de bedieningsknop tegen de klok in
of druk op de bedieningsknop om de bedieningsknop naar voren te
duwen) totdat deze vlak tegen het instrument voor positionering van
de sluitingen ligt.
3
Verwijder de pin van de schuifregelaar en zorg dat er geen speling
meer is op de hechtdraad. Vergrendel de stopkranen van de
schuifregelaar en zet de pin van de schuifregelaar vast. Verwijder het
instrument voor positionering van de sluiting.
4
Trek de schuifregelaars helemaal terug en voer ze op om de juiste
sluitingsbeweging te bevestigen en sluit het implantaat (draai de
bedieningsknop met de klok mee of druk op de bedieningstoets om de
bedieningsknop terug te trekken).
5
Voer de stuurbare katheter op. Zorg ervoor dat de schuifregelaars en de
bedieningsknop volledig zijn teruggetrokken. Richt de handgreep van
de implantaatkatheter in verticale positie, zodat de ontkoppelknop
tegen de tafel aan ligt.
6
Spoel de implantaatkatheter met gehepariniseerde zoutoplossing.
7
Houd, zodra u zoutoplossing uit het distale uiteinde van de
implantaatkatheter ziet lopen, de handgreep van de
implantaatkatheter lager en til het distale uiteinde van de
implantaatkatheter op. Blijf ondertussen spoelen met gehepariniseerde
zoutoplossing.
8
Trek de stuurbare katheter volledig terug. Voer de schuifregelaars en
bedieningsknop op om het implantaat in langgerekte positie te
plaatsen.
9
Verwijder de kap van het inbrenghulpmiddel en leid deze op het
implanteersysteem.
25
r gebruik de introducer door en veeg de
Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido