296
•
•
•
Elektrode-
•
aansluiting
•
•
•
•
•
Gedrag tijdens
•
gebruik
•
•
•
•
Het wordt dringend aanbevolen om de gebruiker elke
ingestelde parameter te laten controleren, alvorens de
elektroden op de Reocor D aan te sluiten.
Hoewel Reocor D tegen waterdruppels is beschermd,
moeten alle stekkers en het apparaat schoon en droog
worden gehouden.
Reocor D kan niet worden gesteriliseerd.
De aansluitingen van Reocor D en de tijdelijke pacing-
elektroden moeten zijn beveiligd en regelmatig worden
gecontroleerd.
De patiëntenkabel moet eerst op Reocor D, en dan pas op
de elektroden worden aangesloten.
De tijdelijke elektroden waarop de Reocor D is aangeslo-
ten, zijn voor elektrische stroom een laagohmige lead
naar het myocard. Daarom moeten apparaten met net-
voeding die in de nabijheid van de patiënt worden
gebruikt, volgens de voorschriften worden geaard.
Bij de hantering van reeds geïmplanteerde elektroden
mogen hun contactstiften en metalen contactoppervlak-
ken niet worden aangeraakt en niet in contact komen met
elektrisch geleidende of vochtige oppervlakken.
Indien de kabel van Reocor D is losgeraakt, moet deze
onmiddellijk weer worden aangesloten en de veiligheid
van de verbinding worden gecontroleerd.
Bij gebruik van unipolaire elektroden moeten voor een
functionerende stimulatie voor elke kamer twee unipo-
laire elektroden worden gebruikt.
Tijdens gebruik van Reocor D moet de doorzichtige cover
volledig zijn gesloten om onbedoeld wijzigen van de pro-
grammaparameters te voorkomen.
Reocor D ofwel liggend op een horizontale, slipbesten-
dige ondergrond of met de armmanchet aan de patiënt
gefixeerd of met het ophangoog aan de apparaatachter-
zijde aan een infusiestandaard gebruiken.
Reocor D mag niet direct op de huid worden gedragen.
Tijdens gebruik van Reocor D moet de hartfrequentie van
de patiënt met een ECG-monitor met alarmfunctie wor-
den bewaakt.
Bij storingen door elektromagnetische interferentie (EMI)
schakelt Reocor D bij overschrijding van bepaalde grens-
waarden naar een synchrone pacing. Afhankelijk van het
feit of de storingen in het atrium of in het ventrikel wer-
den waargenomen, gelden gedurende de storingen vol-
gende bedrijfsmodi: