2. ALVORENS MET DE BEHANDELING TE BEGINNEN
Voor alle onderstaande stappen moeten aseptische procedures worden toegepast.
2.1 De Seraph 100 is bestemd voor gebruik met de gebruikelijke, in de handel verkrijgbare bloedlijnen die geschikt zijn voor gebruik met het gebruikte
pompsysteem. Voor aansluiting op de Seraph 100-bloedpoorten zijn vrouwelijke luerconnectors nodig. De bloedpomp moet in staat zijn een
bloedflowsnelheid van maximaal 400 ml/min te leveren.
Het verdient aanbeveling de druk van de bloedlijn tussen de bloedpomp en het Seraph 100-hulpmiddel te bewaken.
2.2 Inspecteer de beschermende zak op tekenen van beschadiging van het Seraph 100-hulpmiddel. Neem de Seraph 100 voorzichtig uit de zak en inspecteer
hem op defecten.
NB: De vloeistofbaan in een intact hulpmiddel binnen in de beschermende zak is steriel.
De Seraph 100 MAG NIET WORDEN GEBRUIKT als hij beschadigd lijkt.
2.3 Lokaliseer het inlaatuiteinde (arteriële uiteinde) van het hulpmiddel. Terwijl het inlaatuiteinde van het hulpmiddel omlaag gericht is, zet u de Seraph 100,
in een verticale stand, met een gewone dialyseklem stevig vast aan de paal van het pompsysteem waaraan het hulpmiddel wordt bevestigd (of aan een
ander bevestigingssysteem).
NB: Wanneer de Seraph 100 in een verticale stand wordt geplaatst met het inlaatuiteinde van het hulpmiddel omlaag gericht, wijst de pijl voor de flow op
het label omhoog.
2.4 Installeer de arteriële en veneuze bloedlijnen op de bloedpomp.
NB: Raadpleeg de door de fabrikant geleverde instructies voor de bloedslangenset en de bloedpomp.
2.5 Prik 0,9% steriele normale fysiologische zoutoplossing op aseptische wijze aan met een afgeklemde intraveneuze (i.v.) toedieningsset. Breng de i.v.
toedieningsset aan op het patiëntuiteinde van de arteriële bloedlijnen. Zorg er bij elke stap voor dat de aansluitingen goed vastzitten. Anderszins kan een
online geproduceerde filtratievloeistof van een gewone hemodialysemachine worden gebruikt.
2.6 Open de klem op de i.v. set. Prime de arteriële bloedlijn met fysiologische zoutoplossing; gebruik daarbij een bloedpompsnelheid van ongeveer 150 ml/min.
NB: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor de bloedpomp.
2.7 Stop de bloedpomp en klem de lijn af. Zorg dat de Seraph 100 in een verticale stand wordt geplaatst met het inlaatuiteinde van het hulpmiddel omlaag
gericht en de pijl voor de flow op het label omhoog gericht. Verwijder de plug van de inlaatpoort van de Seraph 100 en sluit de geprimede arteriële
bloedlijn aan op de inlaatpoort. Verwijder de slangklem.
Zorg dat er tijdens het primen geen lucht in de Seraph 100 binnendringt.
2.8 Zet de bloedpomp aan en prime de Seraph 100 met 1 l fysiologische zoutoplossing; gebruik daarbij een bloedpompsnelheid van ongeveer 150 ml/min.
2.9 Ga na of er luchtbellen te zien zijn in de inlaat van het hulpmiddel. Als er luchtbellen waar te nemen zijn, geeft u tijdens het primen met uw handpalm
een lichte tik tegen de uitlaatzijde van het hulpmiddel om ze te verwijderen.
NB: Als er hardnekkige bellen aanwezig zijn, zet u de pomp uit en sluit u op aseptische wijze een met fysiologische zoutoplossing gevulde spuit van
40–60 ml aan op de uitlaatslang van het hulpmiddel (veneuze bloedlijn). Draai de Seraph 100/klem 180° zodat de pijl voor de flow op het label omlaag
gericht is en de bel op de inlaatzijde zichtbaar is. Druk met behulp van de spuit fysiologische zoutoplossing in het hulpmiddel totdat de luchtbel in de zak
met fysiologische zoutoplossing is gedrukt en er geen luchtbellen te zien zijn in de Seraph 100 of de slang. Sluit de inlaat van de Seraph 100 op aseptische
wijze aan op het dialysecircuit. Draai de Seraph 100/klem 180° in een verticale stand met de pijl op het label omhoog gericht. Verwijder de spuit.
2.10 Breng de veneuze lijn aan om de uitlaat van de Seraph 100 aan te sluiten op het dialysecircuit.
2.11 Zet de bloedpomp aan en prime de veneuze lijn met ongeveer 150 ml/min.
2.12 Zet de bloedpomp uit.
Ga na of de aansluitingen van het circuit op de Seraph 100 overeenkomen met de afbeelding (op de ommezijde). Zorg dat de bloedlijnen NIET
geknikt raken.
2.13 Het primen van het extracorporale circuit moet worden uitgevoerd met een bloedpompsnelheid van ongeveer 150 ml/min en met minimaal 1 l normale
fysiologische zoutoplossing/online geproduceerde filtratievloeistof.
NB: Gebruik de Seraph 100 onmiddellijk nadat deze gespoeld en geprimed is.
2.14 Als gelijktijdige nierfunctievervangende therapie (dialyse, hemofiltratie, CRRT) vereist is, moet de Seraph 100 vóór (proximaal of stroomopwaarts van)
het dialysetoestel of het hemofilter worden geplaatst. Er is een aanvullende bloedlijn nodig tussen de Seraph 100 en het dialysetoestel. Voor het primen is
minimaal 1 l normale fysiologische zoutoplossing nodig, en de antistolling moet worden afgestemd op de behandeling.
3. BEGIN VAN DE BEHANDELING
3.1 Antistolling
Heparine: De patiënt moet vóór het begin van de behandeling een antistollingsbehandeling ondergaan met een bolus heparine tot een ACT van
160–210 seconden of een aPTT van 60–80 seconden. Aanbevolen wordt tijdens de hemodialyse systemische heparinisatie toe te passen met een wachttijd van
3 tot 5 minuten na de initiële heparinebolus.
Antistolling met een overmaat aan heparine gaat gepaard met een hoger risico van hemorragieën, hoofdzakelijk na een chirurgische interventie.
De arts moet gedurende de gehele behandeling de aanbevolen doses monitoren en hier speciale aandacht aan besteden. Het gebruik van citraat als
antistollingsmiddel voor patiënten die een Seraph 100-behandeling ondergaan, is niet bekend. De beslissing om citraat te gebruiken, moet door de
arts worden genomen.
3.2 Verhoog de bloedpompsnelheid langzaam tot een bloedflowsnelheid van 100–350 ml/min.
Zorg dat de arteriële en veneuze bloeddruk gedurende deze procedure nauwgezet wordt gemonitord om alert te zijn op eventuele beperkingen in de
flow of onjuiste drukwaarden.
6
©12 2019 CP009 Rev D