3
Implantaat uitlezen.
4
Status en automatisch gemeten gegevens van de nacontrole evalueren.
5
Eventueel statistieken en IEGM-registratie evalueren.
6
Indien nodig, standaardtests handmatig uitvoeren.
7
Programmafuncties en parameters eveneens aanpassen.
8
Programma permanent naar het implantaat overdragen.
9
Gegevens van de nacontrole van de pacemaker printen (printbericht) en
documenteren.
10
Nacontrole van de pacemaker van deze patiënt beëindigen.
Aanwijzingen voor de arts
Patiëntenpas
Bij leveringsomvang hoort een patiëntenpas.
• Patiëntenpas overhandigen.
• Patiënten aansporen om zich bij onduidelijkheden tot de arts te wenden.
Verbodsteken
Plaatsen met deze verbodstekens moeten worden gemeden.
• Patiënten op verbodstekens attenderen.
Mogelijke storingsbronnen
Elektromagnetische interferenties dienen in het dagelijks leven te worden vermeden,
storingsbronnen mogen niet in de buurt van het implantaat worden gebracht.
• Patiënten onder andere op bijzondere huishoudelijke apparaten, veiligheidssluizen/
diefstalbeveiligingssystemen, sterke elektromagnetische velden, mobiele tele-
foons en patiëntenapparaten attenderen.
• Patiënten aansporen:
— Mobiele telefoon aan de van het implantaat afgewende kant van het lichaam
gebruiken.
— Mobiele telefoon minstens 15 cm van het implantaat verwijderd houden zowel
bij het gebruik als bij het opbergen.
Magneetoplegging door patiënten
Indien patiënten moeten worden belast met de mogelijkheid van de magneetoplegging,
moet de synchrone magneetmodus geprogrammeerd zijn. anderzijds moeten de
patiënten het volgende weten:
• Wanneer mag de magneet worden gebruikt?
Bij sterke duizeligheid en onpasselijkheid
• Hoelang wordt de magneet op de pacemaker gelegd?
1 tot 2 sec.
• Wat geschiedt bij magneetoplegging?
Het IEGM van de laatste 10 voorbije seconden wordt opgeslagen.
• Wat moet er na de magneetoplegging gebeuren?
De patiënt moet voor een nacontrole contact opnemen met de arts
Vervangingsindicaties
Bedrijfsmodi van de pacemaker
De tijdspanne van bedrijfsbegin BOS tot het bereiken van de vervangingsindicatie ERI
wordt onder meer door het volgende bepaald:
• Batterijcapaciteit
• Elektrodeimpedantie
• Stimulatieprogramma
• Verhouding van stimulatie tot inhibitie
• Functionele eigenschappen van de pacemakerschakeling
De gedefinieerde bedrijfsmodi van de pacemaker zijn de volgende:
BOS
Beginning of Service
ERI
Elective Replacement
Indication
EOS
End of Service
Activering van ERI
De ERI-erkenning wordt na de volgende events automatisch geactiveerd:
• Geslaagde auto-initialisering
• Opslagduur langer dan 24 maanden
204
Batterij is in goede staat; normale nacontrole van
de pacemaker
Het tijdstip van vervanging is bereikt. De pace-
maker moet worden vervangen.
Einde van de bedrijfstijd met geregelde pace-
makeractiviteit