Weerstand van de leidingen
Eigen intrinsieke doorvoerweerstand van de
pomp
Hoogteverschillen
Gebruik de volgende vergelijking voor het
berekenen van de maximale hoogte boven
vloeistofniveau waarop de pomp geïnstalleerd kan
worden:
(pb*10,2 - Z) ≥ NPSH
+ Hf + Hv + 0,5
R
pb
Barometrische druk in bar
(systeemdruk bij een gesloten
systeem)
NPSH
Waarde in meter van de intrinsieke
R
doorvoerweerstand van de pomp
Hf
Totaal verlies in meter veroorzaakt
door vloeistofdoorlaat in de
aanzuigleiding van de pomp
Hv
Stoomdruk in meter die
overeenstemt met de
vloeistoftemperatuur T °C
0,5
Aanbevolen veiligheidsmarge (m)
Z
Maximale hoogte waarop de pomp
geïnstalleerd kan worden (m)
(pb*10,2 - Z) moet altijd een positief
getal zijn.
Voor meer informatie, zie
OPMERKING:
Voorkom dat de aanzuigcapaciteit van de pomp
wordt overschreden, omdat dit kan leiden tot
cavitatie en schade aan de pomp.
4.1.2 Vereisten voor leidingen
Voorzorgsmaatregelen
WAARSCHUWING:
Gebruik leidingen die geschikt zijn
voor de maximale bedrijfsdruk van de
pomp. Nalatigheid kan ertoe leiden dat
het systeem gaat scheuren, met de
kans op letsel.
Zorg dat alle aansluitingen worden
uitgevoerd door gekwalificeerde
technicus in overeenstemming met
de geldende regelgeving.
OPMERKING:
Houd u aan alle regelgeving van de overheid en van
bedrijven die de openbare watervoorziening
verzorgen als u de pomp aansluit op een openbaar
watersysteem. Installeer, indien vereist, een
geschikte terugstroombeveiliging aan de
aanzuigzijde.
Checklist leidingen
Controleer of aan de volgende vereisten wordt
voldaan:
Alle leidingen worden onafhankelijk
ondersteund. Leidingen mogen geen
belasting zijn voor de unit.
Er worden flexibele leidingen of
verbindingen gebruikt om te voorkomen dat
de pomp trillingen overbrengt op de
leidingen en omgekeerd.
Gebruik wijde bochten in plaats van
Afbeelding
10.
nl - Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
ellebogen die overmatige
doorvoerweerstand veroorzaken.
De aanzuigleiding is perfect afgedicht en
luchtdicht.
Als de pomp gebruikt wordt in een open
circuit, is de diameter van de aanzuigleiding
geschikt voor de installatieomstandigheden.
De aanzuigleiding mag niet kleiner zijn dan
de diameter van de aanzuigopening.
Als de aanzuigleidingen groter moeten zijn
dan de aanzuigzijde van de pomp, is er een
excentrisch reductiestuk geïnstalleerd.
Als de pomp boven vloeistofniveau is
geplaatst, is aan het einde van de
aanzuigleiding een voetklep geïnstalleerd.
De voetklep is volledig in de vloeistof
ondergedompeld zodat er geen lucht in de
aanzuigwervel terecht kan komen wanneer
de vloeistof het minimale niveau heeft
bereikt en de pomp boven de te pompen
vloeistof is geplaatst.
Correct bemeten aan-uit kleppen zijn
geïnstalleerd op de aanzuigleiding en op de
persleiding (stroomafwaarts van de
controleklep) voor het regelen van de
pompcapaciteit, voor inspectie van de pomp
en voor onderhoudsdoeleinden.
Een correct bemeten aan-uit klep is
geplaatst op de persleiding (stroomafwaarts
van de controleklep) voor het regelen van de
pompcapaciteit, voor inspectie van de pomp
en voor onderhoud.
Om te voorkomen dat er vloeistof in de
pomp terugstroomt wanneer de pomp
uitgeschakeld is, is aan de perszijde een
controleklep geplaatst.
WAARSCHUWING:
Gebruik de aan-uit klep aan de perszijde
niet in de gesloten stand om de pomp
langer dan een aantal seconden te
smoren. Als de pomp langer dan een
aantal seconden met gesloten perszijde
moet draaien, moet een omleiding
worden aangebracht om te voorkomen
dat de vloeistof in de pomp oververhit
raakt.
Voor illustraties die de vereisten voor leidingen
laten zien, zie
Afbeelding 11
4.2
Elektrische vereisten
De geldende lokale voorschriften hebben
voorrang op de specifieke vereisten die
hieronder zijn vermeld.
Controleer in geval van
brandbestrijdingssystemen (brandkranen of
sprinklers) de geldende lokale voorschriften.
Checklist elektrische aansluitingen
Controleer of aan de volgende vereisten wordt
voldaan:
De elektrische leidingen zijn beschermd
tegen hoge temperaturen, trillingen en
stoten.
De voedingskabel is voorzien van:
–
Een apparaat ter voorkoming van
kortsluiting
en
Afbeelding
12.
83