CONTROLE VAN DE PLAATSING VAN DE SONDE
Waarschuwing:Controleer of de sonde juist geplaatst is voordat er voeding wordt
toegediend.
1. Zuig 10ml water op in een spuit met kathetertip en steek deze in de voedingspoort
van de trechter.
2. Trek de plunjer van de spuit voorzichtig naar achteren totdat er maaginhoud
(meestal geel of kleurloos tenzij er voedsel in de maag van de patiënt zit) wordt
geaspireerd en zichtbaar is in het voedingslumen.
NB:De aanwezigheid van maaginhoud in het voedingslumen bevestigt dat de
voedingssonde zich in de juiste positie en in de maagholte bevindt.
3. Spoel de inhoud weg met de 10 ml water in de spuit.
4. Ontkoppel de spuit van het hulpmiddel.
HET TOEDIENEN VAN SONDEVOEDING
Let op:Begin pas met het toedienen van sondevoeding nadat is bevestigd dat de
voedingssonde op de juiste plaats ligt en doorgankelijk is. Het toedienen van
sondevoeding moet gebeuren volgens de instructies van de arts.
Let op:Probeer geen vast voedsel toe te dienen via het voedingslumen.
Waarschuwing:Dit hulpmiddel is UITSLUITEND BESTEMD VOOR HET
TOEDIENEN VAN ENTERALE VOEDING. Probeer NIET om het hulpmiddel aan te
sluiten op de hulpmiddelen vermeld in het hoofdgedeelte 'WAARSCHUWING'. Op de
trechter van het hulpmiddel staat 'FEED ONLY' (UITSLUITEND VOEDING) en
'ENTERAL MEDS ONLY' (UITSLUITEND ENTERALE GENEESMIDDELEN)
afgedrukt, om extra duidelijk te maken dat dit hulpmiddel uitsluitend bestemd is voor
enterale toepassingen.
1. Verwijder de stop van de voedingspoort.
2. Voeding toedienen met een spuit met kathetertip:
2.1 Vul de spuit met kathetertip met water en sluit hem aan op de voedingspoort.
2.2 Vul het voedingslumen met water uit de met water gevulde spuit en controleer
op lekkage.
NB:Als het hulpmiddel lekt, moet het mogelijk vervangen worden.
2.3 Ontkoppel de spuit. Verwijder eventueel overgebleven water en trek de
plunjer uit de spuit.
2.4 Sluit de spuit weer aan op de voedingspoort, ditmaal zonder de plunjer.
2.5 Giet de sondevoeding in de spuit.
2.6 Breng de spuit omhoog of omlaag om de flowsnelheid van de voeding te
verhogen of verlagen.
2.7 Spoel de voedingssonde met de voorgeschreven hoeveelheid water als alle
voeding is toegediend.
2.8 Verwijder de spuit.
3. Continu voeding toedienen:
3.1 Bevestig een connector voor een enterale voedingsset aan de voedingspoort.
3.2 Vul het voedingsreservoir met sondevoeding.
3.3 Laat het voedingslumen zich vullen. Controleer op lekkage.
NB:Als het hulpmiddel lekt, moet het mogelijk vervangen worden.
3.4 Sluit de enterale voedingsset aan op de pomp.
3.5 Stel de gewenste flowsnelheid in en begin met voeden.
3.6 Als er gedurende langere perioden ononderbroken gevoed wordt, spoel de
voedingssonde dan elke 4-6 uur met de voorgeschreven hoeveelheid water.
3.7 Ontkoppel de enterale voedingsset van de pomp en de voedingspoort als alle
sondevoeding is toegediend.
3.8 Spoel de voedingssonde met de voorgeschreven hoeveelheid water.
4. Sluit de stop van de voedingspoort weer aan.
52