NL
Om te beginnen te rijden, laat u met draaiende
motor eerst de parkeerrem (05/2) los en daarna
drukt u het pedaal (04/2) in om vooruit te rijden of
het pedaal (04/1) om achteruit te rijden. Hoe ver-
der u het pedaal indrukt, hoe sneller u in de ge-
kozen richting rijdt.
Vooruitrijden: duw aan de rechterkant het bui-
tenste pedaal in (04/2).
Achteruitrijden: duw aan de rechterkant het bin-
nenste pedaal in (04/1).
5.6
Bediening van het maaiwerk (06)
Maaihoogte instellen
Het maaiwerk van de trekker kan met een hendel
(06/2) rechts naast de bestuurdersstoel in meer-
dere stappen qua hoogte worden versteld.
1. Beweeg de verstelhendel (06/2) in de ge-
wenste richting. Hendel omlaag betekent klei-
ne maaihoogte, hendel omhoog, grote maai-
hoogte.
Maaiwerk inschakelen
Elektrische inschakeling: Op het instrumentenpa-
neel bevindt zich een schakelaar (02/5). Schakel
hiermee het maaiwerk in (d.w.z. stand "1").
6 INGEBRUIKNAME
WAARSCHUWING! Gevaren door onvol-
ledige montage! De gazontrekker mag niet wor-
den gebruikt voordat hij volledig is gemonteerd!
Voer alle montagewerkzaamheden uit die in de
montagehandleiding worden beschreven. Vraag
in geval van twijfel vóór de ingebruikname aan
een vakman of de montage correct werd uitge-
voerd! Controleer of alle veiligheids- en bescher-
mingsinrichtingen aanwezig zijn en functioneren!
6.1
Maaier controleren
Voor het gebruik moet altijd visueel worden geïn-
specteerd of het snijmechanisme, de bevesti-
gingsbouten en de totale snijeenheid versleten of
beschadigd zijn. Om een onbalans te vermijden,
moeten versleten of beschadigde messen door
nieuwe worden vervangen.
6.2
Vullen met olie
Voor de eerste ingebruikname moet de motor
met olie worden gevuld. Neem hiervoor de hand-
leiding van de motorfabrikant in acht. Houd er
ook rekening mee dat het oliepeil regelmatig
moet worden gecontroleerd en dat olie eventueel
moet worden bijgevuld.
56
6.3
Vullen met brandstof (09)
WAARSCHUWING! Gevaren bij de om-
gang met brandstof! Brandstof vat uiterst ge-
makkelijk vlam. Maak de brandstoftank alleen
leeg in de openlucht! Rook niet! Tank niet wan-
neer de motor draait of heet is!
Gebruik bij het tanken van brandstof een ge-
schikte vultrechter of vulbuis om zo te voorkomen
dat er brandstof wordt gemorst op de motor, de
behuizing of op de ondergrond.
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de brand-
stoftankdop en andere tankdoppen worden ver-
vangen wanneer deze beschadigd zijn.
Wanneer brandstof is overgelopen, mag de mo-
tor niet worden gestart. De trekker moet worden
verwijderd van de plaats die bevuild is met brand-
stof en de verspilde brandstof moet met een doek
worden geabsorbeerd en weggeveegd van de
bodem, de motor en de behuizing.
Er mag geen poging tot starten worden onderno-
men, tot de brandstofdampen verdampt zijn.
Sla brandstof alleen op in de containers die hier-
voor voorzien zijn.
Gebruik loodvrije benzine, min. RON 91.
Tank vullen
1. Zet de motor eventueel uit en trek veilig-
heidshalve de contactsleutel uit.
2. Wacht tot de motor een beetje is afgekoeld
(explosiegevaar door ontstoken brandstof!).
3. Druk op de afdekkap van de tankdop (09/1).
4. Draai de afdekkap van de tankdop (09/1) om-
hoog. De afdekkap van de tankdop (09/1)
wordt ontgrendeld.
5. Open de tankdop (09/2) en vul de brandstof.
Opmerking: Doe de brandstoftank niet te
vol!
6. Sluit de tankdop (09/2).
7. Sluit de afdekkap van de tankdop (09/1) zo-
dat deze vastklikt.
6.4
Bandendruk controleren
■
Controleer de bandendruk regelmatig.
■
Lees de vereiste luchtdruk af op de banden
(aanbevolen 1 bar).
OPMERKING 1 PSI = 0,07 bar.
Met een gewone in de handel verkrijgbare voet-
pomp kan de bandendruk worden gecontroleerd
en lucht worden bijgevuld.
Ingebruikname
493516_a