4.7.3) Geheugenopslag "op afstand"
U kunt een nieuwe radiozender in het geheugen opslaan zonder recht-
streeks op het knopje van de ontvanger te drukken. U dient dan over
een functionerende afstandsbediening te beschikken, die reeds in het
geheugen is opgeslagen. De nieuwe te bewaren zender "erft" de ken-
merken van die welke reeds in het geheugen bewaard is. Als de eer-
ste zender in modus I opgeslagen is, wordt dus ook de nieuwe in
modus I opgeslagen en kunt u dus op een willekeurige toets van de
zenders drukken. Als de reeds functionerende zender daarentegen in
modus II opgeslagen is, zal ook de nieuwe in modus II worden
Ga met de twee zenders binnen het bereik van de automatisering staan en voer de volgende stappen uit:
Tabel 11: voor het opslaan van een zender "op afstand"
1.
Druk tenminste 5s op de toets van de nieuwe radiozender en laat hem dan weer los.
2.
Druk 3 keer langzaam op de toets van de reeds in het geheugen bewaarde radiozender.
3.
Druk 1 keer langzaam op de toets van de nieuwe radiozender.
Nu zal de nieuwe radiozender door de ontvanger herkend worden en zal hij de kenmerken overnemen die de reeds in het geheugen bewaar-
de zender had. Indien er nog andere zenders opgeslagen moeten worden, dient u alle stappen voor elke nieuwe zender te herhalen.
4.7.4) Wissen van de radiozenders
Tabel 12: voor het wissen van alle zenders
1.
Druk op de toets radio op de besturingseenheid en houd die ingedrukt
2.
Wacht dat het ledlampje radio gaat branden, wacht vervolgens dat het uit gaan en wacht dan dat het 3 maal
knipper
3.
Laat de toets los precies wanneer het ledlampje voor de 3de maal knippert
4.
Als de procedure tot een goed einde is gekomen, zal het ledlampje na enige ogenblikken 5 maal knipperen.
5) Eindtest en inbedrijfstelling
Dit is de belangrijkste fase bij de aanleg van de automatisering ten-
einde een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen. De eindtest
kan ook als periodieke controle voor de verschillende inrichtingen
van de automatisering gebruikt worden.
!
De eindtest van de gehele installatie moet door vakbe-
kwaam en deskundig personeel uitgevoerd worden.
5.1) Eindtest
Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoor-
beeld contactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase
in de eindtest vereist; voor deze inrichtingen zullen de procedures uit
de desbetreffende handleidingen met aanwijzingen gevolgd moeten
worden. Voor de eindtest van ROAD200 dient u onderstaande reeks
handelingen uit te voeren:
1. Controleer dat de voorschriften vervat in hoofdstuk 1 "AANBE-
VELINGEN" nauwkeurig in acht genomen worden;
2. Voer met behulp van de bedienings-of uitschakelingsorganen
(sleutelschakelaar, bedieningstoetsen of radiozenders), tests voor
het doen sluiten, openen en stoppen van de poort uit en verifieer
of de manoeuvre uitgevoerd wordt zoals dat voorzien is.
3. Controleer één voor één of alle veiligheidsinrichtingen in de instal-
latie (fotocellen, contactlijsten, etc.) goed werken; met name of
het ledlampje OK op de besturingseenheid telkens wanneer een
van deze inrichtingen in werking treedt, 2 maal snel knippert ter
bevestiging van het feit dat de besturingseenheid de gebeurtenis
herkent
opgeslagen en is het van belang dat u bij de eerste zender op de toets
drukt welke aan de gewenste instructie gekoppeld is, en bij de twee-
de zender op de toets welke u aan die instructie wilt koppelen.
!
Geheugenopslag op afstand kan plaats vinden in alle
ontvangers welke zich binnen het bereik van de zender
bevinden; het is dus van belang dat alleen die besturings-
eenheid onder spanning staat welke geprogrammeerd
moet worden.
Dat moet ook bepalen welke tests in functie van de
bestaande risico's noodzakelijk zijn en controleren of de
wettelijke voorschriften, regelgeving en regels en met
name alle vereisten van norm EN 12445, die de testme-
thodes voor de controle van automatiseringen voor poor-
ten bepaalt, in acht genomen zijn.
4. Om te controleren of de fotocellen goed werken en met name of
er geen interferenties met andere inrichtingen zijn, voert u een 30
cm lange cilinder met een diameter van 5 cm op de optische as,
eerst dichtbij de TX, vervolgens dichtbij de RX en tenslotte in het
midden van die twee. Ga dan na of de inrichting in alle gevallen in
werking treedt en van de actieve status op de alarmstatus over-
gaat, en omgekeerd. Tenslotte controleert u of dat de voorziene
reactie in de besturingseenheid oproept, bijvoorbeeld of bij de
sluitmanoeuvre deze niet wordt uitgevoerd.
5. Als gevaarlijke situaties welke door de beweging van de vleugel
opgeheven zijn door middel van beperking van de stootkracht,
dient u deze kracht te meten volgens de voorschriften van de
norm EN 12445. Als afstelling van de "Snelheid" en de aansturing
van het "Motorkracht" gebruikt worden als hulpmiddel voor het
systeem om de stootkracht terug te brengen, probeer dan die
instelling te vinden, welke de beste resultaten oplevert.
Voorbeeld
5s
1s
1s
1s
1s
Voorbeeld
x3
x5
NL
143