• Voor het bewerken van smalle werkstukken met
handtoevoer de schuifstok gebruiken.
• Voor schuine zaagsnedes de zaagtafel in de over-
eenkomstige positie brengen en het werkstuk tegen
de lengte-aanslag geleiden.
• Om zwaluwstaartvormige tanden en pinnen of wig-
gen te snijden, draait u de zaagtafel naar de plus-
en minpositie.
• Zorg voor een veilige werkstukgeleiding.
• Bij bochtige of onregelmatige zaagsnedes van het
werkstuk deze met beide handen, en gesloten vin-
gers gelijkmatig naar voren schuiven. Met de han-
den het veilige gedeelte van het werkstuk vasthou-
den.
• Voor herhaaldelijk uitvoeren van bochtige, onregel-
matige zaagsnedes een hulpsjabloon gebruiken.
• Bij het zagen van rondhout moet et werkstuk wor-
den beveiligd tegen verdraaien.
m LET OP! Na elke nieuwe instelling adviseren wij een
testsnede om de ingestelde afmetingen te controleren.
• Bij alle zaagwerkzaamheden moet de bovenste
zaagbandgeleiding (5) zo dicht mogelijk tegen het
werkstuk worden geplaatst (zie 8.9).
• Het werkstuk moet altijd met beide handen geleiden
en vlak op de zaagtafel (7) te houden. Zo wordt het
vastklemmen van de zaagband (26) vermeden.
• De aanvoer moet altijd met gelijkmatige druk ge-
schieden, die net voldoende is, zodat de zaagband
probleemloos door het materiaal snijdt maar niet
blokkeert
• Altijd de parallelaanslag (14) voor alle zaagwerk-
zaamheden gebruiken waarvoor deze kan worden
ingezet.
• Het is beter één zaagsnede tijdens een werkhande-
ling uit te voeren dan in meerdere gedeeltes waar-
door zo mogelijk een terugtrekking van het werkstuk
kan zijn vereist. Als het terugtrekken echter niet
wordt vermeden, moet de lintzaag eerst worden uit-
geschakeld. Het werkstuk pas terugtrekken nadat de
zaagband (26) tot stilstand is gekomen.
• Tijdens het zagen moet het werkstuk altijd met de
langste zijde worden geleid.
m LET OP! Tijdens het bewerken van smalle werk-
stukken moet absoluut een schuifstok worden gebruikt.
De schuifstok (29) moet altijd binnen handbereik op de
daarvoor aanwezige schuifstokhouder (60) aan de zij-
de van de zaag worden bewaard.
84 | NL
10.1 Uitvoeren van langzaagsnedes (afb. 19)
Hierbij wordt een werkstuk in de lengterichting door-
gezaagd.
• Parallelaanslag (14) aan de linkerzijde (voor zover
mogelijk) van de zaagband (afb. 26) overeenkomstig
de gewenste breedte instellen.
• Zaagbandgeleiding (5) op het werkstuk neerlaten
(zie 8.9)
• Zaag inschakelen. (zie 9.1)
• Een zijde van het werkstuk met de rechterhand te-
gen de parallelaanslag (14) drukken, terwijl de vlak-
ke zijde op de zaagtafel (7) ligt.
• Werkstuk met gelijkmatige voeding langs de paralle-
laanslag (14) in de zaagband (26) schuiven.
• Belangrijk: Lange werkstukken moeten worden ge-
borgd om te voorkomen dat ze aan het einde van
de zaaghandeling omlaag vallen (bijv. met rolstaan-
der).
10.2 Uitvoeren van versteksneden (afb. 20)
• Zaagtafel op gewenste hoek instellen (zie 9.3).
• Zaagsnede uitvoeren zoals onder punt 10.1 is be-
schreven.
Let er bij schuine sneden op dat de parallelaanslag al-
leen rechts van de zaagband wordt gebruikt.
10.3 Handen vrij zagen (afb. 21)
• Een van de belangrijkste eigenschappen van een
bandzaag is het probleemloos zagen van bochten
en radii.
• Zaagbandgeleiding (5) op het werkstuk neerlaten
(zie 8.9).
• Zaag inschakelen.
• Werkstuk goed op de zaagtafel (7) drukken en lang-
zaam in de zaagband (26) schuiven.
• In een groot aantal gevallen is het praktisch om
bochten en hoeken ongeveer 6 mm van de lijn grof
uit te zagen.
• Als u bochten moet zagen, die voor de gebruikte
zaagband te smal zijn, moeten hulpzaagsnedes tot
aan de voorzijde van de bocht worden gezaagd,
zodat dit als houtafval wegvalt als de definitieve ra-
dius wordt gezaagd.
10.4 Uitvoeren van zaagsneden met afschuinings-
aanslag (afb. 22 + afb. 23)
• Afschuiningsaanslag (25) instellen op de gewenste
hoek (zie 8.16)
• Zaagsnede uitvoeren zoals onder punt 10.1 is be-
schreven.
www.scheppach.com