*1 De aardeonderbreker dient gelijkstroomcircuit te ondersteunen.
De aardeonderbreker dient het gebruik van een lokale schakelaar of de draadonderbreker te combineren.
*2 Neem de grotere van F1 of F2 als de waarde voor F0.
F1 = Totale maximale werkstroom van de binnenapparaten 1,2
F2 = {V1 (hoeveelheid van type1)/C} + {V1 (hoeveelheid van type2)/C} + {V1 (hoeveelheid van type3)/C} + {V1 (hoeveelheid van overige)/C}
Binnenapparaat
PLFY-VBM, PMFY-VBM, PEFY-VMS, PCFY-VKM, PKFY-VHM,
Type1
PKFY-VKM, PFFY-VKM, PFFY-VLRMM
Type2
PEFY-VMA
Type3
PEFY-P200·250VMHS
Type4
PEFY-P40–140VMHS-E, PEFY-P125–250VMHS-E-F
Overige
Ander binnenapparaat
C : Meervoud van trippingstroom op trippingtijd 0,01s
Neem "C" van de trippingeigenschappen van de onderbreker.
<Voorbeeld van "F2" berekening>
*Conditie PEFY-VMA 3, C = 8 (zie rechter voorbeeldschema)
F2 = 38 3/8
= 14,25
16 A breker (Trippingstroom = 8 16 A op 0,01s)
*3 De stroomgevoeligheid wordt berekend met de volgende formule.
G1 = (V2 hoeveelheid van type1) + (V3 kabellengte [km])
G1
Stroomgevoeligheid
30 of minder
30 mA 0,1 sec of minder
100 of minder 100 mA 0,1 sec of minder
Waarschuwing:
• Zorg ervoor dat u de opgegeven bedrading gebruikt voor de verbindingen en er geen externe kracht op de aansluitingen wordt uitgevoerd. Als de aansluitingen
niet stevig worden bevestigd, kan er verhitting of brand optreden.
• Zorg ervoor dat u het juiste type van overstroombeveiligingsschakelaar gebruikt. Merk op dat de opgewekte overstroom een gedeelte van de rechtstreekse
stroom kan bevatten.
Voorzichtig:
• Sommige sites kunnen de installatie van een aardlekschakelaar voor de omvormer vereisen. Indien geen aardlekschakelaar is geïnstalleerd, bestaat er gevaar
op elektrische schok.
• Gebruik niets anders dan de juiste stroomonderbreker en zekering. Het gebruik van zekeringen, kabels of koperen bedrading met teveel capaciteit kan leiden tot
storingen of brand.
Opmerkingen:
• Dit apparaat is bedoeld voor de aansluiting op een stroombron met een maximaal toelaatbare systeem impedantie (zie IEC61000-3-3.) aan het aansluit punt
(stroomvoorzieningskastje) van de gebruikersvoorziening.
• De gebruiker moet ervoor zorgen dat dit apparaat slechts verbonden wordt met een stroombron die aan de bovenstaande vereiste voldoet.
Indien nodig, kan de gebruiker het openbaar elektriciteitsbedrijf vragen naar de impedantie van het systeem bij het aansluitpunt.
9.2. De afstandsbediening en de transmissiekabels
voor het binnen- en buitenapparaat aansluiten
• Sluit binnenapparaat TB5 en buitenapparaat TB3 aan. (Apolair 2-draads)
De "S" op binnenapparaat TB5 is een gepantserde kabelaansluiting. Zie voor spe-
cificaties van de aansluitkabels de installatie-instructies van het buitenapparaat.
• Monteer een afstandsbediening in overeenstemming met de aanwijzingen die bij
de afstandsbediening zitten.
• Sluit de "1" en "2" op binnenapparaat TB15 aan op een MA-afstandbediening.
(Niet-gepolariseerde tweeaderige kabel)
• Sluit de "M1" en "M2" op binnenapparaat TB5 aan op een M-NET-afstandbedie-
ning. (Niet-gepolariseerde tweeaderige kabel)
• Sluit de transmissiekabel van de afstandsbediening aan binnen 10 m met gebruik
2
van een kabel van 0,75 mm
ader. Als de afstand meer dan 10 m is, gebruik dan
2
een 1,25 mm
aansluitkabel.
[Fig. 9.2.1] (P.5) MA-afstandbediening
[Fig. 9.2.2] (P.5) M-NET-afstandbediening
A Klemmenblok voor transmissiekabel binnenapparaat
B Klemmenblok voor transmissiekabel buitenapparaat
C Aafstandsbediening
• DC 9 – 13 V tussen 1 en 2 (MA-afstandbediening)
• DC 24 – 30 V tussen M1 en M2 (M-NET-afstandbediening)
[Fig. 9.2.3] (P.5) MA-afstandbediening
[Fig. 9.2.4] (P.5) M-NET-afstandbediening
A Niet-gepolariseerd
C Afstandbediening
• De MA- en M-NET-afstandbediening kunnen niet tegelijkertijd of afwisselend wor-
den gebruikt.
Voorzichtig:
Leg de bedrading altijd zo aan dat de draden niet onder mechanische span-
ning staan of te strak worden getrokken. Als dit gebeurt, kunnen draden bre-
ken of oververhit raken en brand veroorzaken.
52
Kabeldikte
2
1,5 mm
2
2,5 mm
2
4,0 mm
B TB15
D TB5
V1
V2
18,6
2,4
38
1,6
13,8
4,8
26,8
1,6
0
0
V3
48
56
66
9.3. De elektrische aansluitingen maken
Identificeer a.u.b. het type in de bedieningshandleiding die bevestigd is aan de
afdekplaat van de aansluitdoos aan de hand van het type op het plaatje met de elek-
trische waarden.
1. Verwijder de schroeven die het deksel op zijn plaats houden om het deksel te ver-
wijderen.
[Fig. 9.3.1] (P.5)
A Schroeven
2. Open de uitduwgaten
(Gebruik hier een schroevendraaier of iets dergelijks voor.)
3. Bevestig de bedrading van de stoombron aan de aansluitdoos m.b.v. een kabel-
doorvoer die spankrachten kan opvangen (bijvoorbeeld een PG-aansluiting). Sluit
de signaaldraden op het aansluitblok aan via de doordrukopening in de aansluit-
doos en een gewone kabeldoorvoer.
4. Sluit de bedrading van de voeding, aarde, transmissie en afstandsbediening aan.
Het is niet nodig om de aansluitdoos van het apparaat af te halen.
[Fig. 9.3.2] (P.5)
A Om ervoor te zorgen dat er geen trekkracht van buitenaf mechanische spanning kan
veroorzaken op de aansluitingen op het stroomtoevoer-aansluitblok, dient u een buf-
ferdoorvoer voor trekbelasting (PG-aansluiting of vergelijkbaar) te gebruiken.
B Voedingsdraden
D Gebruik een normale doorvoer
VOORBEELD
0,1
0,01
Nominale trippingstroom (x)
voorbeeldschema
B Deksel van besturingsdoos
C Trekkracht
E Transmissiebedrading