BEDIENINGSHENDELS
KOPPELING: Regelmatig de
speling van de koppelingshendel
controleren, deze dient ongeveer 5 mm. te
bedragen de speling te wijzigen dient men
moer A los te draaien (Fig. 18); regelaar B
losser of vaster draaien totdat de speling
ongeveer 5 mm. bedraagt. Vervolgens moer
A weer vastdraaien.
BLOKKERING DIFFERENTIEEL: Indien het
blokkeringsmechanisme van het differen-
tieel, met hendel 3 (Fig. 19) in ontkoppelde
positie, toch ingeschakeld mocht blijven
dan dient men de juiste functionering weer
te bewerkstelligen met behulp van regelaarA
e moeren D.
HENDEL DRAAIING STUURBOOM: Indien
men hendel 11 aantrekt (Fig. 20) en de stuur-
boom komt niet los dan dient men regelaar
A en moeren D te verstellen.
REMMEN: Met hendels 4 en 5 (Fig. 21)
aangetrokken dienen de wielen geblokkeerd
te zijn. ls dit niet het geval dan regelaars A
verstellen, daarbij eerst moeren B losdraaien.
ls men klaar met het afstellen dan dienen
moeren B weer vastgeschroefd worden.
HENDEL OMKEREN RIJRICHTING: Con-
troleer of de kam van de omkeerhendel op
de versnellingsbak op de volgende wijze
gepositioneerd is:
• Met de afbeelding weergegeven in Fig.
21/1 zichtbaar op de omkeerhendel (10):
de kam dient tegen spil A gepositioneerd te
zijn zoals weergegeven in Fig. 21/A.
• Met de afbeelding weergegeven in Fig.
21/2 zichtbaar op de omkeerhendel (10):
de kam dient tegen spil A gepositioneerd
te zijn zoals weergegeven in Fig. 21/B. Om
de positie van de kam te regelen dient men
kabelklem B (Fig. 21/A en 21/B) heel preceis
af te stellen gebruikmakend van regelaar C
en moeren D (Fig. 21).
AFSTELLEN
Fig. 18
Fig. 19
Fig. 20
Fig. 21
83