Extern oplaadapparaat
LET OP
Beschadigingsgevaar door een niet-passende oplader!
Verbind de oplader niet met de accustekker aan appa-
raatzijde.
Gebruik alleen een bij het ingebouwde accutype pas-
sende oplader.
Batterij
Capaciteit
4.039-352.7
170 Ah
4.039-354.7
180 Ah
4.039-353.7
285Ah
1. Het vuilwaterreservoir ontgrendelen en naar achte-
ren zwenken.
2. De accustekker aan apparaatzijde eraf trekken.
Accustekker, apparaatzijde
1
Accustekker, accuzijde
2
3. De accustekker aan accuzijde met de oplader ver-
binden.
4. De netstekker van de oplader in het stopcontact ste-
ken.
5. Het laadproces volgens de aanwijzingen in de ge-
bruiksaanwijzing van de oplader uitvoeren.
6. De accustekker aan apparaatzijde met de accustek-
ker aan accuzijde verbinden.
7. Het vuilwaterreservoir naar voren zwenken en ver-
volgens sluiten.
Interne oplader
1. Ontgrendel de vuilwatertank en klap hem terug.
2. De netstekker van de interne oplader in het stopcon-
tact steken.
De ladingstoestand van de accu wordt op het dis-
play weergegeven.
3. Trek na het opladen de netstekker van de oplader
uit het stopcontact.
4. De vuilwatertank omhoog zwenken.
Onderhoudsvrije accu's (nat)
GEVAAR
Bijvullen van water in ontladen toestand van de accu
Risico op brandwonden door uittreden van zuur, on-
bruikbaar worden van kleding
Gebruik bij de hantering van accuzuur een veiligheids-
bril, beschermende kleding en beschermende hand-
schoenen.
Neem de voorschriften in acht.
Spoel eventuele zuurspatten op de huid of de kleding
onmiddellijk weg met veel water.
LET OP
Gebruik van water met additieven
Defecte accu's, verlies van de aanspraak op garantie
Gebruik voor het bijvullen van de accu's alleen gedestil-
leerd of ontzilt water (EN 50272-T3).
Gebruik geen additieven, zogenaamde verbeterings-
middelen, omdat dan de garantie komt te vervallen.
1. Een uur voor het einde van de laadprocedure gede-
stilleerd water toevoegen. Hierbij de juiste zuur-
stand conform de kenmerking van de accu in acht
nemen.
Aan het einde van de laadprocedure moeten alle
cellen gassen.
2. Gemorst water verwijderen. Ga hiervoor te werk zo-
als beschreven in het gedeelte "Accu's reinigen" van
het hoofdstuk Verzorging en onderhoud.
Werking
GEVAAR
Vallende voorwerpen
Gevaar voor letsel
Rijd niet met het apparaat in gebieden waar het bedie-
ningspersoneel kan worden geraakt door vallende voor-
werpen.
LET OP
Gevaarlijke situatie tijdens bedrijf
Gevaar voor letsel
Zet de veiligheidsschakelaar bij gevaar op "0".
82
Om het apparaat te kunnen verplaatsen, moeten de
remmen worden ontgrendeld.
GEVAAR
Gevaar voor ongevallen
Als de rem ontgrendeld is, is de functie van de rem per-
manent buiten werking.
Zorg ervoor dat u de munten ter ontgrendeling verwij-
Oplaadapparaat
dert, nadat het verschuiven is beëindigd.
6.654-436.0
1. Draai de ontgrendelingshendel weg van het wiel en
houd hem daar vast.
6.654-434.0
6.654-419.0
Ontgrendelhendel
1
2. Steek een munt tussen de behuizing en de hendel
aan beide uiteinden van de hendel.
3. Laat de ontgrendelingshendel los.
4. Duw het apparaat.
5. Verwijder beide munten onmiddellijk na het ver-
schuiven.
1. Ga naast het apparaat staan.
2. Breng de stoel achteraan omhoog.
3. Lijn de stoelhouder uit met de gewenste hoogte van
het apparaat.
4. Laat de stoel achter neer.
1. Bedien de stoelverstelhendel en verplaats de stoel
naar de gewenste positie.
2. Laat de stoelverstelhendel los en zet de stoel vast.
Het apparaat inschakelen
1. Op de bestuurdersplaats plaats nemen.
2. De intelligente sleutel erin steken.
3. De veiligheidsschakelaar op "1" zetten.
4. De programmaschakelaar op de gewenste functie
draaien.
5. Als op het display een van de onderstaande indica-
ties verschijnt, dan de voet van het gaspedaal ne-
men, de veiligheidsschakelaar op "0" zetten en de
nodige onderhoudswerkzaamheden uitvoeren.
Display
Onderhoud
Zuigbalk
Onderhoud
Borstel
Onderhoud
Rubberstrip
Onderhoud
Vuilwaterfilter
Onderhoud
Schoonwaterfilt.
6. Op de infoknop drukken.
7. De teller voor het onderhoud terugzetten (zie "Grijze
intelligente sleutel/onderhoudsteller terugzetten").
Instructie
Als de teller niet wordt teruggezet, verschijnt de onder-
houdsindicator telkens bij het inschakelen van het ap-
paraat opnieuw.
De dagrijverlichting is aan als het apparaat ingescha-
keld is.
Het stadslicht gaat branden, zodra de programmascha-
kelaar op een reinigingsprogramma is gezet.
Verschuif het apparaat
Stel de stoel in
Hoogte instellen
Stel positie in
Handeling
De zuigbalk reinigen.
De borstels op slijtage controleren
en reinigen.
De zuiglipppen op slijtage en in-
stelling controleren.
De pluizenzeef reinigen.
Het filter verswater reinigen.
Licht inschakelen
Dagrijverlichting
Zijlicht
Nederlands
Parkeerrem controleren
GEVAAR
Defecte parkeerrem
Gevaar voor ongevallen
Controleer voor elke handeling de werking van de par-
keerrem op het niveau.
1. Het apparaat inschakelen.
2. De rijrichtingsschakelaar op "vooruit" zetten.
3. De programmaschakelaar op "Transport" zetten.
4. Het gaspedaal licht intrappen.
De rem moet hoorbaar ontgrendelen. Het apparaat
moet op effen terrein vlot wegrollen.
5. Het gaspedaal loslaten.
De rem moet hoorbaar aangrijpen.
Is dit niet het geval, stel het apparaat dan buiten bedrijf
en bel de klantenservice.
Rijden
GEVAAR
Geen remwerking
Gevaar voor ongevallen
Voordat u het apparaat gebruikt absoluut de werking
van de parkeerrem controleren. Gebruik het apparaat in
geen geval als de parkeerrem niet werkt.
GEVAAR
Zorgeloos rijden
Kantelgevaar
Rij in rijrichting. Rij dwars op de rijrichting alleen op stij-
gingen tot maximaal 10%.
Keer niet op hellingen.
Rijd langzaam in bochten en op natte grond.
Gebruik het apparaat uitsluitend op verharde vloer.
Instructie
De rijrichting kan tijdens rijden worden gewijzigd. Dit be-
tekent dat zeer doffe plekken kunnen worden gepolijst
door meerdere keren heen en weer te bewegen.
1. De zitpositie innemen.
2. De intelligente sleutel erin steken.
3. De veiligheidsschakelaar op "1" zetten.
4. De programmaschakelaar op "Transport" zetten.
5. De rijrichting met de rijrichtingsschakelaar aan het
bedieningspaneel instellen.
6. De rijsnelheid door het indrukken van het gaspedaal
bepalen.
7. Het gaspedaal loslaten.
Het apparaat stopt.
Bij overbelasting wordt de rijmotor uitgeschakeld. Op
het display verschijnt een storingsmelding. Bij overver-
hitting van de besturing wordt het betreffende aggregaat
uitgeschakeld.
8. Het apparaat minstens 15 minuten laten afkoelen.
9. De programmaschakelaar op "OFF" zetten, kort
wachten en op het gewenste programma zetten.
Verswater bijvullen
Vul vers water bij met het vulsysteem
1. Sluit de waterslang aan op de aansluiting van het
vulsysteem (maximale watertemperatuur 50 °C).
2. De watertoevoer openen.
3. Bewaak het apparaat. Het automatische vulsysteem
onderbreekt de watertoevoer, als de verswatertank
vol is.
4. De watertoevoer sluiten.
5. Verwijder de waterslang.
Verswater bijvullen
1. De afsluiting van de verswatertank openen.
2. Het verswater (maximaal 50 °C) tot de onderrand
van de vulopening vullen.
Opmerking: De slang van het verswaterreservoir
kan tijdens het vullen met de slanghouder worden
vastgeklemd.
3. De afsluiting van het verswaterreservoir sluiten.
Reinigingsmiddel vullen
Aanwijzingen over reinigingsmiddelen
WAARSCHUWING
Ongeschikte reinigingsmiddelen
Gezondheidsgevaar, beschadiging van het apparaat
Gebruik alleen aanbevolen reinigingsmiddelen. Voor
andere reinigingsmiddelen is de exploitant het verhoog-
de risico met betrekking tot de bedrijfsveiligheid en het
gevaar voor ongevallen.
Gebruik alleen reinigingsmiddelen die vrij zijn van op-
losmiddelen, zout- en fluorwaterstofzuur.
Neem de veiligheidsaanwijzingen op de reinigingsmid-
delen in acht.
Instructie
Gebruik geen sterk schuimende reinigingsmiddelen.
Aanbevolen reinigingsmiddelen