INSTALLATIE
6.8
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
a
De elektrische aansluitingen mogen uitsluitend wor-
den uitgevoerd door gekwalificeerd personeel, met
inachtneming van alle algemene veiligheidsnormen
en geldende lokale voorschriften.
Controleer of de spanning en frequentie van de net-
■
voeding overeenkomen met die van het apparaat.
De elektriciteitskabels MOGEN NIET in contact ko-
■
men met hete of bewegende onderdelen, tenzij ze
geïsoleerd en afgeschermd zijn met geschikte ma-
terialen.
Gebruik alleen onderdelen met geschikte elektrische
■
isolatie.
a
Voordat u elektrische aansluitingen tot stand brengt,
moet u het apparaat loskoppelen van het stopcon-
tact.
De fabrikant aanvaardt geen enkele aansprakelijk-
■
heid voor persoonlijk letsel of schade aan dieren of
voorwerpen die ontstaan zijn doordat de aarding van
het apparaat ontbreekt, of doordat de geldende nor-
men niet in acht zijn genomen.
Om de elektrische aansluitingen uit te voeren gaat u naar het paneel
voor de elektrische aansluitingen van het apparaat, zoals aangegeven
in het hoofdstuk
"Belangrijkste
CS.SB80.IST_NL_Rev. 2.0_09-23
onderdelen".
Afb. 16
6.8.1 VOEDINGSKABEL
Het apparaat wordt geleverd met een voedingskabel die moet worden
aangesloten op een stopcontact met een spanning en frequentie die
overeenkomen met die van het apparaat.
a
Het apparaat is veilig als het goed aangesloten is op
een goed werkend aardingssysteem.
Breng in de aansluiting op het elektriciteitsnet een
■
lekstroomschakelaar aan van 6 A – Id 30 Ma met een
geschikte maximale belasting.
Zorg dat de elektrische voedingskabel in zijn defini-
■
tieve positie niet in contact komt met warme opper-
vlakken.
De voedingskabel van het apparaat mag pas in het
■
stopcontact worden gestoken NADAT de installatie
en montage van het apparaat voltooid zijn, en moet
toegankelijk blijven na de installatie.
NL
17