5.3 AANSLUITING OP DE VOEDING
a
De voedingsaansluiting moet worden gemaakt door
ervaren, deskundig personeel dat in het bezit is van de
vereiste kenmerken, met volledige inachtneming van
wetten, voorschriften en reglementen.
Sluit de besturingseenheid aan op een leiding van de elektrische
stroomvoorziening die correct geaard is. Voorziet een inrichting
om zich van het net los te koppelen, met een afstand tussen
de contacten die een complete loskoppeling garandeert in de
omstandigheden van overspanning categorie III, ofwel een
systeem van stekker en stopcontact.
Zodra er spanning op het product komt te staan, is het raadzaam
enkele eenvoudige controles uit te voeren:
controleer of het display aangaat.
1.
controleer of ook de leds op de fotocellen (zowel op TX als
2.
op RX) knipperen; het is niet van belang hoe ze knipperen,
dat hangt van andere factoren af.
controleer of het apparaat dat is aangesloten op de
3.
FLASH uitgang of het led-knipperlicht XBA7, uit zijn
(fabrieksinstellingen).
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de voeding naar de
besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen
nauwkeuriger te controleren.
Meer nuttige informatie over het opsporen en analyseren van
storingen vindt u in paragraaf "Problemen oplossen".
5.4 HERKENNING VAN INRICHTINGEN
Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de
besturingseenheid de op de ingangen "BlueBUS" en "STOP"
aangesloten inrichtingen te herkennen.
m
De herkenningsfase moet ook worden uitgevoerd
als er geen enkele inrichting verbonden is met de
besturingseenheid.
Start de procedure door de parameter Set 1te activeren (zie
hoofdstuk "PROGRAMMERING").
De aanleerfase van de aangesloten inrichtingen kan op elk
gewenst moment herhaald worden, ook na de installatie,
bijvoorbeeld als er een inrichting toegevoegd moet worden.
5.5 AANLEREN VAN DE POSITIES VAN DE
MECHANISCHE STOPS
Na het aanleren van de inrichtingen moeten de posities van de
mechanische stops (maximale opening en maximale sluiting)
worden aangeleerd.
Doe het volgende:
ontgrendel de reductiemotor met de daartoe bestemde
1.
sleutel (zie paragraaf "Handmatig ontgrendelen en
vergrendelen van de reductiemotor")
breng de slagboom met de hand ongeveer halverwege
2.
zijn slag (45°) en laat hem stilstaan
blokkeer de reductiemotor
3.
start de procedure voor het zoeken van de afstandswaarden
4.
door de parameter Set 2te activeren (zie hoofdstuk "
PROGRAMMERING")
tijdens de uitvoering van de manoeuvres moet u
5.
controleren of de balanceerhefboom stoot tegen de
mechanische eindaanslagen. Als dit niet gebeurt, moet u
de procedure stoppen door op de encoder (A)te drukken;
regel de mechanische stops van de eindaanslag en
herhaal de procedure vanaf het begin
a
Onderbreek de uitvoering van de manoeuvres niet: als dit
gebeurt zal het noodzakelijk zijn de hele procedure vanaf
het begin te herhalen.
5.6 CONTROLE VAN DE BEWEGING VAN DE
SLAGBOOM
Na het herkennen van de inrichtingen is het raadzaam
enkele manoeuvres uit te voeren om te controleren of de
slagboombarrière correct beweegt.
37
f
Doe het volgende:
druk op de toets
1.
aan te sturen; controleer of de slagboom begint te remmen
h
voor hij de openingspositie bereikt
druk op de toets
2.
te sturen; controleer of de slagboom begint te remmen
voor hij de sluitpositie bereikt
controleer of het ledknipperlicht, indien aanwezig, tijdens
3.
de manoeuvres met een frequentie van 0,5 sec. aan en
0,5 sec. uit knippert
voer meerdere openings- en sluitingsmanoeuvres uit om te
4.
beoordelen of er eventuele montage- of afstellingsdefecten
zijn, of andere onregelmatigheden, zoals punten met een
grotere wrijving.
5.7 AANSLUITING VAN ANDERE INRICHTINGEN
Indien het vereist is om externe inrichtingen te voorzien van
stroom, bijvoorbeeld een radio-ontvanger of de verlichting van
de sleutelschakelaar, kan de voeding verkregen worden zoals
aangegeven in de afbeelding.
De voedingsspanning is 24Vc -30% ÷ +10% met een maximale
beschikbare stroom van 500mA.
38
om een "openingsmanoeuvre"
om een "sluitmanoeuvre" aan
(-)
(+)
NEDERLANDS – 263