7.2 Elektrische apparatuur
De motor moet via de voedingskabel worden aangesloten op het bedieningspaneel dat de nodige bedienings- en beveiligingsapparatuur moet
bevatten. Aangezien alle storingen, of ze nu van elektrische of mechanische aard zijn, onvermijdelijk leiden tot beschadiging van de
motorwikkeling, is het beslist noodzakelijk dat de bedienings- en beveiligingsapparatuur geschikt en werkzaam is. Elke zuinigheid op dit gebied
kan zich vertalen in onaangename problemen. Geadviseerd wordt om het paneel goed te aarden.
7.3 Elektrische beveiligingen
In alle gevallen met de volgende bedieningen:
–
met directe start,
–
met ster-driehoekstart,
met statorstart,
–
met automatische transformator
–
zijn de volgende voorzieningen noodzakelijk:
een beveiliging tegen overstroom,
–
een beveiliging tegen kortsluitingen,
–
en moeten deze beveiligingen werken op alle drie de fasen.
Verder worden beveiligingen geadviseerd tegen:
– het ontbreken van een fase,
– spanningsdalingen,
– het ontbreken van water in de put.
Start - Y/Δ
De motorkabels zijn gemerkt met de letters U1-V1-W1 en
U2-V2-W2 moeten worden verbonden met de overeenkomende
klemmen U1-V1-W1 en U2- V2-W2 van de bedieningsapparatuur
als de motor met de klok mee moet draaien (gezien vanaf de
verbindingszijde van de pomp), terwijl de klemmen U1- V1 en U2
W2 moeten worden verwisseld als de motor tegen de klok in moet
draaien.
Elektrische
apparatuur
7.5 Aanvullende instructies voor de verbinding van de motorklemmen met zes kabels
Motoren met 6 kabels mogen uitsluitend en alleen worden gestart
met een ster/driehoekstarter als de netspanning overeenkomt met
de minimale nominale spanning van de motor.
Om de juiste draairichting te krijgen moeten de
netklemmen L1 - L2 - L3 worden opgezocht zoals
hierboven beschreven is.
8.
INBEDRIJFSTELLING EN START
8.1 Start
-
Om na te gaan of de draairichting juist is, moet de pomp worden gestart met halfgeopende schuif. Als het water begint te stromen moet
de schuif verder worden gesloten en moet worden gecontroleerd of de drukwaarde hoger is dan die vermeld staat op de typeplaat.
Verbinding
NEDERLANDS
7.4 Draairichting
Alvorens de motor aan de pomp te verbinden moet de draairichting van de
motor worden gecontroleerd, om beschadiging van het druklager te
vermijden.
Zoek met een cyclische fasedetector, waarvan de wijzer met de
klok mee draait, de netklemmen L1 - L2 - L3 op en merk hen,
en verbind hen met de klemmen L1 - L2 - L3 van de
bedieningsapparatuur.
Elektropompen die tegen de klok in
draaien,
gezien
persopening.
Start-direct-met stator-automatische transformator
De kabels van de motor zijn gemerkt met de letters U1- V1-WI en
moeten worden verbonden met de klemmen U1-V1-W1 van de
bedieningsapparatuur, als de motor met de klok mee moet draaien
(gezien vanaf de verbindingszijde van de pomp), terwijl de positie
van om het even welke twee moet worden verwisseld als de motor
met de klok mee moet draaien.
36
Elektropompen die met de klok mee
draaien,
vanaf
de
persopening
Verbinding
Elektrische
apparatuur
Verbinding
Elektrische
apparatuur
gezien
vanaf
de