Om de snijdiepte in te stellen heeft u een platte vijl en
een dieptestellermal nodig. We raden u aan onze vijlmal
voor de tanddiepte te gebruiken, om de juiste maat voor
de tanddiepte en de juiste hoek van de dieptestellernok te
krijgen.
Geleider
Omstandigheden waarbij onderhoud aan de geleider vereist
is:
• De zaag neigt naar één kant of zaagt onder een hoek.
• De zaag moet met kracht door de snede worden geduwd.
• Onvoldoende olietoevoer naar de geleider/ketting.
Controleer de toestand van de geleider telkens wanneer u
de ketting slijpt. Een versleten geleider beschadigt de ketting
en bemoeilijkt het zagen.
Zet de ON/STOP-schakelaar na ieder gebruik in de
STOP-stand, en verwijder vervolgens al het zaagsel van de
geleider en de kettingwielopening.
Ga als volgt te werk om onderhoud uit te voeren aan de
geleider:
1. Zet de ON/STOP-schakelaar in de STOP-stand.
2. Draai de moeren van de geleider los en verwijder deze
samen met het koppelingsdeksel. Verwijder de geleider
en de ketting van de zaag.
3. Reinig de olieopeningen (A) en de groef van de geleider
(B).
4. Het ontstaan van bramen op de geleiderails is een
normaal slijtageproces. Verwijder deze bramen met een
platte vijl.
5. Herstel, wanneer de bovenkant van de rail ongelijk is,
vierkante hoeken en zijkanten met een platte vijl.
Vervang de geleider wanneer de groef versleten is, de
geleider verbogen of gebarsten is of wanneer de rails te
heet worden of te veel bramen vertoont. Als vervanging
noodzakelijk is, mag hiervoor uitsluitend de geleider
worden gebruikt die voor uw zaag staat vermeld in de
reparatieonderdelenlijst of op de sticker op de kettingzaag.
Controleer het niveau van het brandstofmengsel
Zie BRANDSTOFTANK VULLEN in het hoofdstuk
BEDIENING.
140
Smering
Zie GELEIDER- EN KETTINGOLIE in het hoofdstuk
BEDIENING.
Het apparaat en de stickers inspecteren en
reinigen
Inspecteer het gehele apparaat na elk gebruik op losse of
beschadigde onderdelen. Reinig het apparaat en de stickers
met een vochtige doek en een mild reinigingsmiddel.
Veeg het apparaat af met een schone, droge doek.
Kettingrem controleren
Zie KETTINGREM in het hoofdstuk BEDIENING.
Luchtfilter reinigen
a WAARSCHUWING: Reinig het filter niet in
benzine of een ander brandbaar oplosmiddel,
om brandgevaar en de vorming van schadelijke
emissies te voorkomen.
Een vuil luchtfilter leidt tot een kortere levensduur en
slechtere prestaties van de motor en een toename van
het brandstofverbruik en schadelijke emissies. Reinig uw
luchtfilter altijd na 10 tanks brandstof of 5 bedrijfsuren,
wat zich het eerst voordoet. Reinig vaker in stoffige
omstandigheden. Een gebruikt luchtfilter kan nooit volledig
worden gereinigd. Het is raadzaam om uw luchtfilter om de
50 bedrijfsuren of jaarlijks, wat zich het eerst voordoet, te
vervangen door een nieuw filter.
1. Draai de knop los op het luchtfilterdeksel. Verwijder het
luchtfilterdeksel.
2. Druk de draadklem omlaag om het luchtfilter los te
maken. Verwijder het luchtfilter.
3. Reinig het luchtfilter met een warm sopje van water
en zeep. Spoel het af met schoon koud water. Laat
het volledig aan de lucht drogen voordat u het weer
aanbrengt.
4. Plaats het luchtfilter weer en zet de draadklem weer
vast.
Opmerking: Zorg ervoor dat het luchtfilter juist is
aangebracht en volledig op zijn plaats zit voordat u de
draadklem weer vastzet en het luchtfilterdeksel weer
aanbrengt.
5. Breng het luchtfilterdeksel weer aan. Draai de knop
stevig vast.
Geluiddemper en vonkenscherm inspecteren
Bij gebruik van het apparaat wordt koolstofaanslag gevormd
op de geluiddemper en het vonkenscherm. Deze aanslag
moet verwijderd worden om brandgevaar en beïnvloeding
van de motorprestatie te voorkomen.
Vervang het vonkenscherm als dit barst.