hiervoor de toetsen PITCH BEND (24) of het
NL
draaiplateau (9):
B
– zolang de toets + is ingedrukt resp. het
draaiplateau naar rechts wordt gedraaid,
speelt de track sneller.
– zolang de toets - is ingedrukt resp. het
draaiplateau naar links wordt gedraaid,
speelt de track langzamer.
Op deze manier verschuiven de beats zich
ten opzichte van de beats van het huidige
muziekfragment.
5.11 Effecten genereren
Om het muziekprogramma creatief vorm te
geven, beschikt u over een waaier van effecten.
5.11.1 Achteruit afspelen
Druk op de toets REVERSE (18) om achteruit af
te spelen. De toetsopdruk licht op en in de teks-
tregel (Q) wordt REVERSE weergegeven. In
mp3-bedrijf stopt het achteruit afspelen telkens
als het begin van de track is bereikt. Om terug te
keren naar Vooruit afspelen, drukt u opnieuw op
toets REVERSE.
5.11.2 Scratcheffecten
Om scratcheffecten te genereren (komt overeen
met het handmatig bedienen van een draaitafel),
drukt u op de toets SCRATCH (19). De toetsop-
druk licht op en in de tekstregel (Q) wordt
SCRATCH weergegeven. Draai het draaipla-
teau (9) overeenkomstig vooruit of achteruit.
Daarbij moet het geruwde oppervlak van het
plateau aangeraakt worden, anders ontstaat
er alleen maar een liereffect. Om het effect uit
te schakelen, drukt u opnieuw op de toets
SCRATCH.
Opmerking: Als u na het inschakelen van de scratch-
functie het afspelen van de huidige track wilt stoppen,
of stopt het afspelen niet bij aanraken van het draaipla-
teau, dan moet de aanraakgevoeligheid van het draai-
plateau worden gewijzigd.
De contactgevoeligheid van het draaiplateau instellen
1) Schakel het apparaat uit met de schakelaar
POWER (35).
2) Houd de toets CONT (16) ingedrukt en scha-
kel de cd- / mp3-speler opnieuw in. Als op het
display „tOUCH" wordt weergegeven, laat u
de toets CONT opnieuw los.
3) Lees de waarde af, die door de cijfers (A)
links naast de balkweergave worden aange-
geven. Als u met de hand over het draaipla-
teau glijdt, moet de weergegeven waarde
vergroten.
4) Links naast het displaybericht „tOUCH"
geven de cijfers (B) de ingestelde waarde
voor de gevoeligheid aan. Stel de gevoelig-
heid in op de afgelezen waarde plus 2;
gebruik hiervoor de toets
5) Om de instelling op te slaan, drukt u op de
toets MEMO (21).
6) Schakel het apparaat uit en opnieuw in.
7) Als de scratchfunctie met de gewijzigde
instelling nog niet correct functioneren, blijft u
de waarde voor de gevoeligheid verhogen.
5.11.3 Effecten Flanger, Filter, Echo
Van deze drie effecten kan er telkens slechts
één worden ingeschakeld.
1) Schakel het gewenste effect met de bijbeho-
rende effecttoets (12) in. De toetsopdruk licht
op en de tekstregel (Q) geeft de basisinstelling
van de twee instelbare effectparameters aan:
FLANGER: 16 ⁄ 1 G070
FILTER:
+60
G075
ECHO:
2 ⁄ 1
G075
32
2) Tijdens het afspelen van een track kunt u met
het draaiplateau (9) de parameter wijzigen,
waarvan de waarde in de tekstregel knippert.
3) Om de andere parameter in te stellen, drukt u
eerst op de toets RELAY (6). Volgende para-
meters zijn instelbaar:
bij FLANGER de lengte van een effectcyclus
1
van
⁄
32
effectintensiteit van 0 – 100
bij FILTER het frequentiebereik, dat uitgefil-
terd wordt (instelbereik -60 tot +60: hoe ver-
der de waarde van de neutrale stand 00 ver-
wijderd is, hoe groter het uitgefilterde bereik;
in het positieve bereik uitgaand van de lage
tonen, in het negatieve bereik uitgaand van
de hoge tonen) en de graad van de demping
van 0 – 100
bij ECHO de echotijd van
(display
0 – 100 en daarmee hun aantal
4) Om het effect uit te schakelen, drukt u
opnieuw op de bijbehorende effecttoets. De
gewijzigde effectparameters blijven na het
uitschakelen van een effect opgeslagen, en
worden pas bij het uitschakelen van het
apparaat opnieuw gereset.
5.11.4 Aanloop- en remeffect
Met dit effect kunt u een langzame aanloop en
uitloop van de platenspeler simuleren.
1) Houd de toets TIME (15) ingedrukt en stel de
aanlooptijd van 0 – 6 seconden in door het
draaiplateau (9) naar rechts te draaien. In de
tekstregel (Q) wordt de instelling in tienden van
een seconde weergegeven (START: 0 ... 60).
2) Om de remtijd (0 – 6 sec) bij ingedrukte toets
TIME in te stellen, draait u het draaiplateau
naar links (BRAKE: 0 ... 60).
3) Bij het starten van het afspelen met de toets
(11) loopt de track overeenkomstig de
ingestelde aanlooptijd langzaam aan.
4) Als u in het midden van de afgespeelde track
met de toets
afspelen niet onmiddellijk, maar wordt vol-
gens de ingestelde remtijd tot stilstand afge-
remd.
5) Om het effect uit te schakelen, stelt u de aan-
loop- en remtijd opnieuw in op 0 seconden, of
schakel het apparaat kort uit en opnieuw in.
Tips
1. Voor de aanloop- en remtijd kunnen de waarden
alleen in klimmende volgorde tussen 0 – 60 inge-
steld worden. Na de waarde 60 volgt opnieuw de
waarde 0, waarbij het effect uitgeschakeld is.
2. Het aanloop- en remeffect wordt ook door de toets
MASTER TEMPO (28) voor constante toonhoogte
beïnvloed (
of
(7).
5.11.5 Liereffecten
Als de functie Master-Tempo (constante toon-
hoogte) ingeschakeld is [displaybericht MT (U)],
schakelt u deze uit met de toets MASTER
TEMPO (28). Door het draaiplateau (9) heen en
weer te draaien, neemt de afspeelsnelheid
afwisselend toe en af. Zo ontstaat een liereffect.
5.11.6 Stottereffect
De Cue-punten die met de toetsen CUE (10) en
CUE 1 tot CUE 3 (22) zijn opgeslagen (
stuk 5.8), kunnen ook worden gebruikt om inte-
ressante stottereffecten te genereren: Door
meerdere keren kort na elkaar op een van de
toetsen te drukken, ontstaat een stottereffect. Dit
effect wordt nog sterker naarmate het Cue-punt
hiervoor geschikt is (b.v. inzetten van een instru-
ment, begin van een woord).
16
cycli tot 16 cycli (display
⁄
) en de
1
1
⁄
cycli tot 2 cycli
32
2
⁄
) en het volume van de echoʼs van
1
in pauze schakelt, stopt het
hoofdstuk 5.9, bedieningsstap 5)
hoofd-
5.11.7 Naadloze loop afspelen
U kunt een bepaald fragment van een track als
naadloze loop afspelen zo lang u wenst.
1) Start het afspelen met de toets
het gewenste beginpunt van de loop is be reikt
(punt a in figuur 4), tip dan op de toets A (3).
A
B /EDIT
1.
2.
a
b
PLAY
PLAY
LOOP
Figuur 4 Naadloze loop afspelen
Tip: Om het beginpunt op 1 frame nauwkeurig vast
te leggen, schakelt u met de toets
pauze; met het draaiplateau (9) stelt u het punt
exact in en vervolgens drukt u op toets A.
2) Als bij het verder afspelen het gewenste eind-
punt van het fragment is bereikt (punt b in
figuur 4), druk dan op toets B / EDIT (4). Het
fragment tussen de punten wordt continu her-
haald. Zolang een naadloze loop wordt afge-
speeld, wordt het displaybericht RELOOP (S)
weergegeven.
3) Om het eindpunt te verschuiven of om dit tot
op één frame nauwkeurig in te stellen, drukt
u tijdens het afspelen van de loop op de toets
B / EDIT. De tijdsweergave (R) duidt nu de
tijdindex van het eindpunt weer. Verschuif
met de draaiplateau (9) het eindpunt en
bevestig het eindpunt met de toets B / EDIT.
4) De loop kan ook gedeeld of met een veel-
voud verlengd worden. Tijdens het afspelen
van de loop, selecteert u met de toets
(7) de wijziging van de lengte. In de tekstre-
gel (Q) wordt de instelling weergegeven:
TRIM:
1
⁄
,
1
⁄
,
1
⁄
,
1
⁄
,
1
⁄
,
1
⁄
,
2
⁄
32
16
8
4
2
1
1
5) Om de loop te verlaten en de track verder af
te spelen, drukt u opnieuw op de toets
RELOOP / EXIT (5). Om de loop te herstarten,
drukt u opnieuw op de toets RELOOP / EXIT.
RELOOP /EXIT
1.
2.
PLAY
LOOP
Figuur 5 De loop beëindigen en opnieuw starten
Opmerking: Zolang de drie toetsen A, B / EDIT en
RELOOP/ EXIT oplichten, kunt u de loop opnieuw star-
ten. Ze wordt gewist b.v. bij het omschakelen tussen cd
en USB of bij het uitschakelen van het apparaat.
Fragment met een fractie of veelvoud van een
beatlengte
De lengte van een fragment voor afspelen van
een loop kan ook bij de tracks in
op een fractie of een veelvoud van een beat-
lengte worden ingesteld:
1
1
1
1
1
1
2
4
8
16
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
,
⁄
32
16
8
4
2
1
1
1
1
1
1) Houd de toets MEMO (21) ingedrukt en stel
met het draaiplateau (9) de lengte in. De
lengte wordt in de tekstregel (Q) weergege-
ven, b.v. "AUTO 2 / 1" = twee beatlengten. Na
deze instelling licht de toets MEMO op, om
aan te geven dat het eindpunt van een frag-
ment ingesteld wordt.
2) Bepaal het beginpunt met de toets A (3). Zo
wordt tegelijk het afspelen van de naadloze
loop gestart en het eindpunt volgens de inge-
stelde lengte ingesteld.
3) U kunt de lengte van het fragment ook ach-
teraf wijzigen, zoals hierboven beschreven
(bedieningsstap 3 of 4).
(11). Als
eerst naar
of
,
4
⁄
,
8
⁄
,
16
⁄
,
32
⁄
1
1
1
1
RELOOP/EXIT
c
4
⁄
-ritme exact
4
32
,
⁄
1