9.1 - INSTALLATIESCHEMA
Voer de elektrische veiligheidscontrole uit nadat de installatie is voltooid.
De volgende gebieden bestrijken:
1. Geïsoleerde weerstand De geïsoleerde weerstand moet meer dan 2MΩ zijn.
2. Aardingswerk
Meet na de aardingswerkzaamheden de aardingsweerstand door visuele detectie en met behulp van de
aardingsweerstandtester. Zorg ervoor dat de aardingsweerstand minder is dan 4Ω.
3. Elektrische lekkagecontrole (uitvoeren tijdens test terwijl toestel aan staat)
Gebruik tijdens een testoperatie na voltooide installatie de elektrosonde en de multimeter om een elektri-
sche lekkagecontrole uit te voeren. Schakel het apparaat onmiddellijk uit als er lekkage optreedt. Probeer
verschillende oplossingen uit en evalueer ze tot het toestel goed werkt.
Gaslekcontrole
1. Zeepwater methode:
Breng een zeep-water oplossing of een vloei-
baar neutraal schoonmaakmiddel aan op de
aansluiting van de binnenunit of de buitenunit
met een zachte borstel om te controleren op
lekkage van de aansluitpunten van de leidin-
gen. Als er luchtbelletjes ontstaan, zijn de
leidingen lek.
2. Lekdetector
Gebruik de lekdetector om te controleren op
lekkage.
De illustratie dient slechts als voorbeeld.
De werkelijke volgorde van A, B en C op
de machine kan enigszins verschillen van
de eenheid die u hebt gekocht, maar de
algemene vorm zal dezelfde blijven..
A, B zijn punten voor type DUAL. A, B en C zijn punten voor het type TRIAL.
9.2 - TEST RUN
Een proefrun moet worden uitgevoerd nadat het gehele systeem volledig is geïnstalleerd. Controleer de volgende
punten voordat u de test uitvoert:
a) De binnen- en buitenunits zijn correct geïnstalleerd.
b) Leidingen en bedrading zijn correct aangesloten.
c) Geen obstakels in de buurt van de inlaat en de uitlaat van het toestel die slechte prestaties of een slechte
werking van het product kunnen veroorzaken.
d) Het koelsysteem lekt niet.
e) Het afvoersysteem is onbelemmerd en wordt afgevoerd naar een veilige plaats.
f) De isolatie van de verwarming is goed aangebracht.
g) De aardingsdraden zijn correct aangesloten.
h) De lengte van de leidingen en de extra koelmiddelstuwcapaciteit zijn genoteerd.
i) De voedingsspanning is de juiste spanning voor de airconditioner.
Het niet uitvoeren van de test kan leiden tot schade aan de eenheid, materiële schade of per-
soonlijk letsel.
1. Open zowel de vloeistof- als de gasafsluiter.
2. Zet de hoofdschakelaar aan en laat het toestel opwarmen.
3. Zet de airconditioner in de KOELEN-stand.
4. Voor de binnenunit
a. Controleer of de afstandsbediening en de toetsen goed werken.
b. Controleer of de louvres goed bewegen en met de afstandsbediening kunnen worden veranderd.
c. Controleer tweemaal of de kamertemperatuur correct wordt geregistreerd.
d. Controleer of de indicatoren op de afstandsbediening en het displaypaneel op de binnenunit goed werken.
Controlepunt
binnenunit
Controlepunt
buitenunit
ARYAL S2 E DUAL / TRIAL
NL - 25