1. Keuzeschakelaar omhoog naar het stuur trekken, dan in
de gewenste rijrichting bewegen (voor / achter).
De rijrichting wordt op het display weergegeven.
2. Transportsnelheid resp. werksnelheid met het rijpedaal
selecteren.
7.3.3 Rijden
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen
Rijd alleen met correct geïnstalleerd aanbouwapparaat.
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar
Stel zeker dat het voertuig bij het passeren van obstakels
niet vast komt te zitten.
Passeer obstakels tot 150 mm langzaam en voorzichtig
onder een hoek van 45°.
Passeer obstakels van meer dan 150 mm alleen met een
geschikte rijplank.
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar door zwaailicht
Let bij het rijden in parkeergarages etc. op het naar boven
uitstekende zwaailicht (2,20 m). Demonteer ze indien no-
dig vooraf. Ga niet op de motorkap (zoetwatertank) staan.
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen
Schakel de aftakas uit, als u voor transportdoeleinden op
openbare wegen rijdt (niet bij het reinigen van openbare
wegen).
Instructie
Loslaten van het rijpedaal zorgt voor niet voor een merk-
bare vertraging.
1. Veiligheidsgordel omdoen.
2. Rijpedaal voorzichtig intrappen.
3. Rijrichting met het stuurwiel sturen.
4. Om te remmen moet het rempedaal worden ingedrukt.
7.3.4 Stoppen
1. Rijpedaal loslaten.
Instructie
Loslaten van het gaspedaal veroorzaakt geen significante
vertraging in de transportmodus.
2. Om te stoppen of in noodsituaties het rempedaal intrap-
pen.
7.3.5 Tempomaat
De tempomaat is alleen in de werkmodus actief.
Tempomaat activeren
1 Gewenste werksnelheid met het rijpedaal selecteren.
2 Functietoets F 8 indrukken.
De tempomaat is geactiveerd.
Tempomaat deactiveren
1 Rempedaal of functietoets F 8 indrukken.
Functietoets F 9 (tempomaat resume) activeert de voor-
dien ingestelde snelheid.
7.3.6 Voertuig parkeren
WAARSCHUWING
Verwondingsgevaar door aanbouwapparaten
Eventueel aangebouwde aanbouwapparaten volledig
neerlaten.
1. Voertuig stoppen.
2. Rijrichtingsschakelaar in neutrale stand zetten (middel-
ste stand).
In deze stand wordt de parkeerrem automatisch be-
diend.
246
3. Aangebouwde aanbouwapparaten neerlaten (niet het
veegsysteem).
4. Motor 1 tot 2 minuten stationair laten draaien.
5. Contact uitschakelen en contactsleutel uittrekken.
6. Bij een langere stop, de toets accu-ontkoppelingsrelais
bedienen. Zie hoofdstuk 'Accu-ontkoppelingsrelais'.
7. Als de accu moet worden losgekoppeld, 30 seconden
wachten zodat de opslagprocedure van de motorrege-
leenheid kan worden voltooid.
7.4
Regeneratieproces bij voertuigen met een
dieselpartikelfilter (DPF)
De DPF verzamelt roetdeeltjes die worden verbrand bij be-
reiken van de filterbelasting door verhoging van de uitlaat-
gastemperatuur (regeneratie).
Het regeneratieproces wordt automatisch uitgevoerd tij-
dens het werk of tijdens het rijden of kan indien nodig
handmatig worden gestart.
Hoe hoger de toerentallen tijdens het rijden zijn of hoe ho-
ger de belasting is, hoe minder vaak een handmatige re-
generatie moet worden uitgevoerd.
7.4.1 Handmatige regeneratie
WAARSCHUWING
Gevaar voor verbranding
Tijdens het regeneratieproces kunnen uitlaatgassen een
temperatuur van 600°C bereiken.
Start het regeneratieproces niet op plaatsen waar gevaar
voor brand is.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete afvoergassen
Houd mensen, dieren en brandbare voorwerpen uit de
buurt van het regeneratiegebied.
Instructie
Onderbreek het regeneratieproces alleen in geval van
nood.
Onder 50 uur is geen handmatige regeneratie mogelijk.
De gemiddelde duur van de verbrandingsprocedure bij de
handmatige regeneratie is ca. 20 minuten.
Weergave voor handmatige regeneratie
1
a) Weergave parkeerrem
b) Weergave motortemperatuur
c) Weergave rijmodus
d) Weergave OK
e) Weergave vulgraad in % van het deeltjesfilter
f) Weergave in uren tot de handmatige reiniging kan
worden gestart
Automatische reiniging verschuiven
2
Handmatige reiniging activeren
3
Automatische reiniging activeren
4
1. De handmatig regeneratie kan alleen worden gestart,
als alle 4 kenmerken groen zijn:
Nederlands