een canule die al een onjuiste werking in het inflatiesysteem heeft vertoond, kan de patiënt blootstellen
aan ongewenste effecten als extubatie, herintubatie of verlies van ademhalingsondersteuning. Bovendien
dient de integriteit van het opblaassysteem bij de start en tijdens de intubatieperiode regelmatig te worden
gecontroleerd. Een niet gerepareerd defect in het opblaassysteem kan tot overlijden van de patiënt leiden.
• Het gebruik van Lidocaine Topical Aerosol is in verband gebracht met de vorming van kleine gaatjes in
manchetten (Jayasuriya, K.D., and Watson, W.F.,: P.V.C. Cuffs and Lignocaine-based Aerosol. Brit.J.Ann.53:1368,
1981). Ga op deskundig klinisch oordeel af bij het voorschrijven van een behandeling waarbij dit middel wordt
gebruikt, om te helpen voorkomen dat manchetten lek raken als gevolg van kleine gaatjes. Dezelfde auteurs
melden overigens dat een waterstofchloride-oplossing van lidocaïne dit effect niet heeft.
• Diverse anatomische botweefselstructuren (bijv. tanden, neusschelpen) binnen de intubatieroute en eventuele
intubatiegereedschappen met scherpe randen vormen een gevaar voor de integriteit van de manchet. Er dient
zorg betracht te worden om de dunwandige manchetten niet te beschadigen bij het inbrengen; hierdoor zou
het nodig kunnen zijn de patiënt aan het trauma van extubatie en hernieuwde intubatie bloot te stellen. Als de
manchet is beschadigd, mag de slang niet worden gebruikt.
• Diffusie van lachgasmengsel, zuurstof of lucht kan leiden tot verhoging of verlaging van manchetvolume en -druk.
Opblazen van de manchet met het gasmengsel dat contact maakt met het externe oppervlak wordt aanbevolen
als een middel om de omvang van een dergelijke diffusie te reduceren.
• Het alleen "op gevoel" opblazen van de manchet of dit met behulp van een gemeten hoeveelheid lucht doen,
wordt niet aanbevolen daar weerstand een onbetrouwbare gids is tijdens opblazen. De intramanchetdruk moet
streng worden bewaakt met een drukmeetapparaat. De loodsballon is alleen bedoeld om de aanwezigheid van
druk of vacuüm in de manchet aan te geven en is niet om een indicatie van het drukniveau te bieden.
• Blaas de manchet niet te sterk op. Gewoonlijk mag de manchetdruk niet hoger zijn dan 25 cm H
en Grenvik raden aan een afdichtingsdruk van 25 cm H
A.,: Proper use of large diameter, large residual cuffs. Critical Care Medicine Vol. 1, No. 3: 153-154, 1973). Te
sterk opblazen kan leiden tot beschadiging van de trachea, scheuren van de manchet die dan leegloopt, of
vervorming van de manchet, hetgeen tot blokkering van de luchtweg kan leiden.
• Voor het selecteren van de afdichtingsdruk dient de techniek 'minimaal occlusievolume' of 'minimale lekkage'
te worden gebruikt in combinatie met meting van de intramanchetdruk. Vervolgens moet de manchetdruk
worden bewaakt en moeten eventuele afwijkingen van de gekozen afdichtingsdruk onmiddellijk worden
onderzocht en verholpen.
• Laat de manchet leeglopen voordat u de slang verplaatst. Verplaatsen van de slang terwijl de manchet nog in
opgeblazen toestand verkeert, kan leiden tot verwonding van de patiënt, waardoor mogelijk medische interventie
noodzakelijk is of beschadiging van de manchet. Wanneer alle lucht uit de manchet is verwijderd wordt een
duidelijk waarneembaar vacuüm gevoeld in de injectiespuit en is de endotracheale loodsballon ingezakt.
Controleer na elke verplaatsing of de slang correct geplaatst is.
• Injectiespuiten, driewegkranen en andere hulpmiddelen mogen niet gedurende langere tijd ingebracht blijven
in de opblaasklep. De daaruit resulterende spanning kan de klepbehuizing doen scheuren en de manchet laten
leeglopen.
WAARSCHUWINGEN/VOORZORGSMAATREGELEN (algemeen)
• De RAE tracheacanule met TaperGuard manchet is ontwikkeld naar de pasvorm van de gemiddelde patiënt, en
bijgevolg kan de afstand van het distale uiteinde tot de bocht voor een bepaalde patiënt te lang dan wel te kort
zijn. Bij het kiezen van de juiste maat van tracheacanule voor een patiënt dient afgegaan te worden op deskundig
klinisch oordeel, in het besef dat bij een patiënt met een kortere luchtweg dan gemiddeld endobronchiale
intubatie het gevolg kan zijn en dat bij een patiënt met een langere luchtweg dan gemiddeld de manchet op
de stembanden kan botsen. Het ontwerp van de RAE tracheacanule met TaperGuard manchet maakt gebruik
van een grotere lengte van uiteinde tot bocht naarmate de binnendiameter groter is, overeenkomend met de
waargenomen correlatie tussen de maat van de patiënt en de lengte van de luchtweg. Als de lengte van uiteinde
tot bocht voor een bepaalde patiënt niet geschikt is, moet worden overwogen om een RAE-slang met een kleinere
of grotere binnendiameter te gebruiken om over de passende lengte te kunnen beschikken.
• Het is essentieel om te verifiëren dat de positie van de slang correct blijft na intubatie, vooral wanneer de
positie van de patiënt of de plaatsing van de slang wordt veranderd. Elke verkeerde positie van de slang moet
direct worden gecorrigeerd.
• Tijdens opslag dient blootstelling aan hoge temperaturen en ultraviolet licht te worden voorkomen.
• Als na intubatie extreme buiging van het hoofd (kin-naar-borst) of beweging van de patiënt (bijv. naar een zij-
of buikligging) wordt verwacht, moet het gebruik van een verstevigde tracheacanule worden overwogen.
O of lager te handhaven (Carroll, R.G., and Grenvik,
2
16
O. Carroll
2