Installatie
5
Installatie
5.1
Inbouwlocatie
5.1.1
Installatie in het servicegebied
De pomp moet worden geïnstalleerd in het
onderhoudsgebied, bijv. de ruimte waar de pomp staat, de
schacht of de schuur.
5.1.2
Bodemafvoer moet aanwezig zijn
Bepaal de afmetingen van de bodemafvoer naar
onderstaande criteria:
•
Afmetingen van het zwembad.
•
Circulatiesnelheid.
5.1.3
Be- en ontluchting
Zorg voor voldoende be- en ontluchting. Be- en ontluchting
moeten aan onderstaande voorwaarden voldoen:
•
Voorkomen van condens.
•
Minimale afstand ventilatorkap tot wand: 50 mm.
•
Koeling van de pompmotor en andere installatiedelen,
bijvoorbeeld schakelkasten en besturingen.
•
Begrenzing van de omgevingstemperatuur op maximaal
40 °C.
5.1.4
Overdracht van trillingen en geluidsgolven
Neem de voorschriften voor constructieve geluidsisolatie in
acht, bijvoorbeeld DIN 4109.
Plaats de pomp zo, dat trillingen en geluidsgolven zo min
mogelijk worden doorgegeven. Trillingabsorberende
materialen kunnen worden gebruikt als ondergrond.
Voorbeelden:
•
Trillingsdempers
•
Platen van kurk
•
Schuimstoffen met voldoende hardheid
5.1.5
Benodigde ruimte
Houd er bij plaatsing van de pomp rekening mee dat de
pomp in de richting van de motorventilator en het filtermandje
naar boven kan worden uitgebouwd. Zie de maattekening op
het datablad met pompgegevens.
5.1.6
Bevestigingselementen
Bevestig de pomp met schroeven.
18 NL
06|2021