Gebruik van de motor
4.2.2
Oliepeil controleren (02)
LET OP! Schade aan de motor. Bij een
laag oliepeil kan motorschade ontstaan.
■
Controleer het oliepeil regelmatig.
■
Vul olie bij indien nodig.
1. Stop de motor en laat deze afkoelen.
Opmerking: De motor moet horizontaal
staan.
2. Verwijder vreemde voorwerpen rond de olie-
vulopening.
3. Schroef de oliepeilstok (02/1) uit de vulope-
ning en veeg deze schoon.
4. Steek de oliepeilstok tot aan de aanslag in de
motor en trek deze dan weer naar buiten.
Controleer of het oliepeil tussen de markerin-
gen MIN en MAX ligt.
5. Wanneer het oliepeil in de buurt van of onder
de MIN-markering ligt: Vullen met olie.
6. Steek de oliepeilstok weer in de motor en
schroef deze stevig vast.
7. Veeg eventueel gemorste olie weg.
4.2.3
Benzine bijvullen
Aanbevelingen betreffende de benzine
■
Gebruik schone, nieuwe, loodvrije benzine
met een octaangetal van minstens 90.
■
Schaf de brandstof aan in hoeveelheden die
binnen 30 dagen kunnen worden opgebruikt
(zie Hoofdstuk 10 "Opslag", pagina 36).
■
Benzine met een ethanolgehalte tot 10% of
een MTBE-gehalte tot 15% (antiklopmiddel)
is acceptabel.
■
Meng de benzine niet met olie of additieven.
Benzine bijvullen
OPMERKING Voor overige informatie: zie
de gebruikshandleiding van de gazontrekker.
5 GEBRUIK VAN DE MOTOR
GEVAAR! Levensgevaar door vergifti-
ging. De uitlaatgassen van de motor bevatten
koolmonoxide, dat voor een mens binnen enkele
minuten dodelijk kan zijn.
■
Laat de motor nooit draaien in gesloten ruim-
ten, maar altijd uitsluitend in de buitenlucht.
■
Adem geen uitlaatdampen in.
■
Schakel de motor uit wanneer u tijdens het
gebruik misselijk, duizelig of onwel wordt.
Raadpleeg onmiddellijk een arts.
464882_e
WAARSCHUWING! Explosiegevaar. Ben-
zine en olie zijn zeer gemakkelijk ontvlambaar.
■
Gebruik geen startspray of soortgelijke mid-
delen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor verbran-
ding. Draaiende motoren worden tijdens het ge-
bruik zeer heet!
■
Raak tijdens het gebruik nooit onderdelen
van de motor aan, dit geldt vooral voor de uit-
laat.
■
Laat de uitlaat, cilinder en koelribben afkoe-
len, voordat u deze aanraakt.
WAARSCHUWING! Gevaar door draaien-
de delen van het apparaat! Als er in draaiende
delen van het apparaat wordt gegrepen veroor-
zaakt dit zeer ernstig letsel!
■
Grijp nooit in draaiende delen van het appa-
raat!
5.1
De motor starten en stoppen
OPMERKING Voor overige informatie: zie
de gebruikshandleiding van de gazontrekker.
Let er bij het starten van de motor op, dat alle in-
richtingen voor de aandrijving van de gazontrekker,
de aandrijving van werktuigen (bijv. het maaidek)
en het uitschakelen van de motor zijn gedeacti-
veerd.
Start de motor uitsluitend wanneer deze horizon-
taal staat, nooit bij schuine standen van meer
dan 15°.
■
Bij lage temperaturen kunnen problemen op-
treden bij de koude start van de motor.
■
Bij hogere buitentemperaturen kunnen moei-
lijkheden optreden bij de warme start van de
motor, vanwege het verdampen van benzine
in de carburateur of de pomp.
■
In een dergelijk geval moet het olietype wor-
den aangepast aan de bedrijfstemperaturen.
■
Het maximale vermogen van een verbran-
dingsmotor neemt progressief af, naarmate
de motor op een grotere hoogte boven de
zeespiegel wordt gebruikt. Met het toenemen
van de hoogte moeten daarom zware belas-
tingen van de motor en zwaar werk worden
vermeden.
31