Voor het bewerken van smalle werkstukken met
handtoevoer de schuifstok gebruiken. Voor schui-
ne zaagsnedes de zaagtafel in de overeenkom-
stige positie brengen en het werkstuk tegen de
lengte-aanslag geleiden.
• Gebruik een veilige methode voor het zagen van
tappen bijv. een diepteaanslag
• Gebruik voor het zagen van kleine wiggen een ge-
leidingsvoorziening.
• Bij bochtige of onregelmatige zaagsnedes van het
werkstuk deze met beide handen, en gesloten vin-
gers gelijkmatig naar voren schuiven. Met de han-
den het veilige gedeelte van het werkstuk vasthou-
den.
• Voor herhaaldelijk uitvoeren van bochtige, onregel-
matige zaagsnedes een hulpsjabloon gebruiken.
• Gebruik voor het zagen van ronde schijven een cir-
kelzaagvoorziening.
• Bij het zagen van rondhout moet et werkstuk wor-
den beveiligd tegen verdraaien.
• Voor veilige werkzaamheden bij dwarszaagsnedes
moet de speciale accessoire afkortgeleider wor-
den gebruikt.
10.1 Parallelle aanslag (afb. 1+11)
De parallelle aanslag (5) wordt gebruikt voor de ge-
leiding bij langzaagsnedes.
• Lengte-aanslag (5) door het indrukken van de
klemhendel (28) in de gewenste positie vastklem-
men.
10.2 Afkortgeleider (afb. 20)
• Dwarsaanslag (30) in een groef (a) van de zaag-
tafel schuiven.
• Greepschroef (b) losmaken. Vergrendelbouten (c)
(0°/ 45°) verwijderen.
• Dwarsaanslag (30) draaien tot de gewenste hoek-
maat is ingesteld. De pijl (d) op de dwarsaanslag
toont de gewenste hoek.
• Greepschroef (b) weer vastmaken. Eventueel de
vergrendelbouten weer terugplaatsen (c) (0°/ 45°)
• De aanslagrail (e) kan op de dwarsaanslag worden
verschoven. Draai hiertoe de kartelbouten (f) los
en schuif de aanslagrail (e) in de gewenste positie.
Draai de kartelbouten (f) weer vast
• Let op! Aanslagrails (e) niet te ver richting het
zaagblad schuiven.
10.3 Uitvoeren van langzaagsnedes (afb. A)
Hierbij wordt een werkstuk in de lengterichting door-
gezaagd.
• Lengte-aanslag (5) aan de linkerzijde (voor zover
mogelijk) van de zaagband (afb. A) overeenkom-
stig de gewenste breedte instellen.
• Zaagbandgeleiding (4) op het werkstuk neerlaten.
• Zaag inschakelen.
• Een kant van het werkstuk tegen de lengte-aan-
slag (5) drukken, terwijl het oppervlak op de zaag-
tafel (6) ligt.
• Werkstuk met gelijkmatige toevoer langs de lente-
aanslag (5) in de zaagband (afb. 15) schuiven.
Belangrijk: Lange werkstukken moeten worden ge-
borgd om te voorkomen dat ze aan het einde van de
zaaghandeling omlaag vallen (bijv. met rolstaander).
Let op! Tijdens het bewerken van smalle werkstuk-
ken moet absoluut een schuifstok worden gebruikt.
De schuifstok (29) moet altijd binnen handbereik op
230
NL
de daarvoor aangebrachte haak (24) aan de zijkant
van de zaag worden bewaard (afb. 2).
10.4 Uitvoeren van schuine zaagsnede (afb. B,
afb. 6)
• Om schuine zaagsnedes parallel ten opzichte van
de zaagband (afb. B) te kunnen uitvoeren, is het
mogelijk om de zaagtafel (6) van 0° - 45° naar vo-
ren te kantelen.
• Parkeergreep (20) (afb. 6) ontgrendelen.
• Zaagtafel (6) naar voren kantelen, tot de gewenste
hoekafmeting in graden is ingesteld. (afb. 6)
• Parkeergreep (20) (afb. 6) weer aanhalen.
• Let op: Bij een schuine zaagtafel (6) moet de
lengte-aanslag (5) in werkrichting rechts van de
zaagband (afb. B) ten opzichte van de neerwaarts
gerichte zijde worden geplaatst (voor zover de
werkstukbreedte dit toestaat) om het werkstuk te-
gen wegslippen te borgen.
Let op! Na elke nieuwe instelling adviseren wij een
testrun om de ingestelde afmetingen te controleren.
• Bij alle zaagwerkzaamheden moet de bovenste
bandgeleiding (4) zo dicht mogelijk tegen het werk-
stuk worden geplaatst.
• Het werkstuk moet altijd met beide handen gelei-
den en vlak op de bandzaagtafel (6) worden ge-
houden om een vastklemmen van de zaagband
te vermijden.
• De toevoer moet altijd met gelijkmatige druk ge-
schieden, die net voldoende is, zodat de zaagband
probleemloos door het materiaal snijdt maar niet
blokkeert.
• Altijd de lengte-aanslag (5) voor alle zaagwerk-
zaamheden gebruiken waarvoor deze kan worden
ingezet.
• Het is beter één zaagsnede tijdens een werkhan-
deling uit te voeren dan in meerdere gedeeltes
waardoor zo mogelijk een terugtrekking van het
werkstuk kan zijn vereist. Als een terugtrekken
desondanks niet kan worden vermeden, moet de
bandzaag eerst worden uitgeschakeld en het werk-
stuk worden teruggetrokken nadat de zaagband tot
stilstand is gekomen.
• Tijdens het zagen moet het werkstuk altijd met de
langste zijde worden geleid.
• Handeling net als onder „Uitvoeren van langzaag-
snedes" beschreven, uitvoeren
Let op! Tijdens het bewerken van smalle werkstuk-
ken moet absoluut een schuifstok worden gebruikt.
De schuifstok (29) moet altijd binnen handbereik op
de daarvoor aangebrachte haak (24) aan de zijkant
van de zaag worden bewaard (afb. 2).
10.5 Uitvoeren van zaagsnedes met de afkortge-
leider (afb. E+F + afb. 20)
• Afkortgeleider (30) op de gewenste hoek instel-
len (zie 10.2)
• Zaagbandgeleiding (4) op het werkstuk neerlaten.
• Zaag inschakelen.
• Werkstuk tegen de afkortgeleider drukken en met
een gelijkmatige aanvoer in de zaagband schui-
ven.
10.6 Handen vrij zagen (afb. D+C)
Een van de belangrijkste eigenschappen van een
bandzaag is het probleemloos zagen van bochten
en radii.