Montage
Flensapparaten mogen niet aan de aansluitkast of in het midden aan de behuizing opgetild
worden. Uitsluitend de aan het apparaat aangebrachte transportogen voor de optillen en
inzetten van het apparaat in de pijpleiding gebruiken.
Afb. 2: Transport van flensapparaten van grote DN 300
3
Montage
3.1
Algemene aanwijzingen voor montage
De volgende punten moeten bij de montage in acht genomen worden:
•
De doorstroomrichting moet met de aanduiding, indien aanwezig, overeen komen.
•
Bij alle flensschroeven moet het maximale koppel aangehouden worden.
•
Apparaten zonder mechanische spanning (torsie, buigingen) inbouwen.
•
Flens-/tussenflensapparaten met planparallelle tegenflenzen en alleen met geëigende
afdichtingen inbouwen.
•
Afdichting uit een met het meetmateriaal en de meetmateriaaltemperatuur verdraagbaar
materiaal gebruiken, resp. bij hygiënische apparaten met „ Hygienic Design "
overeenkomend afdichtingsmateriaal inzetten.
•
De afdichtingen mogen niet in het doorstroomgebied uitsteken, daar evtl. wervelingen de
nauwkeurigheid van het apparaat beïnvloeden.
•
De pijpleiding mag geen ontoelaatbare krachten en momenten op het apparaat uitoefenen.
•
De afsluitstop in de kabelschroefverbindingen pas bij montage van de elektrische kabel
verwijderen.
•
Op correcte zitting van de behuizingsafdichtingen letten. Deksel zorgvuldig afsluiten.
Dekselschroeven aantrekken.
•
De separate meetomvormer op een zeer trillingsvrije plaats installeren.
•
De meetomvormer niet in directe zonnestraling plaatsen, zonodig zonnescherm plaatsen.
3.2
Afsteuningen bij nominale breedte van grote DN 300
Voorzichtig - beschadiging van onderdelen!
Bij verkeerde afsteuning kan de behuizing ingedrukt en de binnenliggende magneetspoelen
beschadigd worden.
De steunen aan de rand van de behuizing aanzetten (zie pijl in de afbeelding).
Apparaten met nominale breedte van grote DN 300 moeten op een voldoend dragend
fundament met een steun geplaatst worden.
10 - NL
FSM4000
G00461
D184B141U03