78 | Nederlands
Steek de oplaadstekker (20) van het oplaadapparaat in de
oplaadbus (17) op de accupack (13). Sluit het oplaadappa-
raat op het elektriciteitsnet aan.
Voor het opladen van de lege accupack is ca. 14 uur nodig.
Oplaadapparaat en accupack zijn beveiligd tegen overladen.
Een nieuwe of lang niet gebruikte accupack levert pas na ca.
vijf oplaad- en ontlaadcycli zijn volledige capaciteit.
Laad de accupack (13) niet na elk gebruik op, omdat anders
zijn capaciteit wordt verminderd. Laad de accupack pas op,
wanneer de batterijwaarschuwing (12) permanent brandt of
knippert.
Een duidelijk kortere gebruiksduur na het opladen duidt erop
dat de accupack versleten is en moet worden vervangen.
Bij een lege accupack kunt u het meetgereedschap ook met
behulp van het oplaadapparaat (18) gebruiken, wanneer dit
op het elektriciteitsnet is aangesloten. Schakel het meetge-
reedschap uit, laad de accupack ca. 10 minuten op en scha-
kel daarna het meetgereedschap met aangesloten oplaadap-
paraat weer in.
Voor het verwisselen van de accupack (13) draait u de
vergrendeling (16) in stand
en trekt de accupack uit het
meetgereedschap. Schuif een nieuwe accupack in het meet-
gereedschap en draai de vergrendeling (16) in stand .
Haal de accupack uit het meetgereedschap, wanneer
u
u dit langere tijd niet gebruikt. Accu's kunnen bij een
langere periode van opslag in het meetgereedschap cor-
roderen of zichzelf ontladen.
Gebruik met (oplaadbare) batterijen
Voor het gebruik van het meetgereedschap worden alkali-
mangaanbatterijen of accu's geadviseerd.
Voor het wegnemen van het batterijvak (14) draait u de
vergrendeling (15) in stand
. Trek het batterijvak uit het
meetgereedschap en plaats de (oplaadbare) batterijen.
Let er hierbij op dat de polen juist worden geplaatst volgens
de afbeelding op de binnenkant van het batterijvak.
Verwissel altijd alle batterijen of accu's tegelijkertijd. Ge-
bruik alleen batterijen of accu's van één fabrikant en met de-
zelfde capaciteit.
Schuif het batterijvak (14) in het meetgereedschap en draai
de vergrendeling (15) in stand .
Haal de (oplaadbare) batterijen uit het meetgereed-
u
schap, wanneer u dit langere tijd niet gebruikt. De (op-
laadbare) batterijen kunnen bij een langere periode van
opslag in het meetgereedschap corroderen en zichzelf
ontladen.
Aanduiding laadtoestand
Als de batterijwaarschuwing (12) voor de eerste keer rood
knippert, dan kan het meetgereedschap nog 2 uur worden
gebruikt.
Als de batterijwaarschuwing (12) permanent rood brandt,
dan zijn geen metingen meer mogelijk. Het meetgereed-
schap wordt na 1 minuut automatisch uitgeschakeld.
1 609 92A 5S1 | (09.09.2020)
Gebruik
Bescherm het meetgereedschap en de afstandsbedie-
u
ning tegen vocht en fel zonlicht.
Stel het meetgereedschap en de afstandsbediening
u
niet bloot aan extreme temperaturen of temperatuur-
schommelingen. Laat ze bijv. niet gedurende langere tijd
in de auto liggen. Laat het meetgereedschap en de af-
standsbediening bij grotere temperatuurschommelingen
eerst op temperatuur komen, voordat u deze gaat gebrui-
ken. Voer, voordat u doorwerkt met het meetgereed-
schap, altijd een nauwkeurigheidscontrole uit(zie „Mauw-
keurigheidscontrole van het meetgereedschap", Pagi-
na 80).
Bij extreme temperaturen of temperatuurschommelingen
kan de nauwkeurigheid van het meetgereedschap nadelig
beïnvloed worden.
Vermijd krachtige stoten of vallen van het meetge-
u
reedschap. Na sterke invloeden van buitenaf op het
meetgereedschap, moet u altijd vóór het opnieuw gebrui-
ken hiervan een nauwkeurigheidscontrole uitvoeren (zie
„Mauwkeurigheidscontrole van het meetgereedschap",
Pagina 80).
Ingebruikname afstandsbediening
Bij het indrukken van de bedieningstoetsen kan het meetge-
reedschap uit de nivelleermodus worden gehaald, zodat de
rotatie even stopt. Door het gebruik van de afstandsbedie-
ning wordt dit effect vermeden.
Zolang een batterij met voldoende spanning in het batterij-
vak aanwezig is, blijft de afstandsbediening gereed voor ge-
bruik.
Plaats het meetgereedschap zodanig dat de signalen van de
afstandsbediening een van de sensors (7) in directe richting
bereiken. Als de afstandsbediening niet direct op een sensor
kan worden gericht, dan wordt het werkbereik kleiner. Door
reflecties van het signaal (bijv. bij muren) kan het bereik ook
bij een indirect signaal weer worden verbeterd.
Nadat op een toets op de afstandsbediening is gedrukt, geeft
het oplichten van de aanduiding signaalzending (31) aan dat
een signaal werd verzonden.
In- en uitschakelen van het meetgereedschap met de af-
standsbediening is niet mogelijk.
Ingebruikname rotatielaser
Houd de werkzone vrij van obstakels die de laserstraal
u
zouden kunnen reflecteren of belemmeren. Dek bijv.
spiegelende of glanzende oppervlakken af. Meet niet
door glazen ruiten of soortgelijke materialen heen.
Door een gereflecteerde of belemmerde laserstraal kun-
nen de meetresultaten worden vervalst.
Bosch Power Tools