Spuittechniek
Hou het spuitpistool verticaal en op gelijke afstand van ca. 3
- 20 cm van het te spuiten object. Beweeg het spuitpistool met
gelijkmatige bewegingen ofwel in dwarse richting ofwel op en
neer. Een gelijkmatige geleiding van het pistool zorgt voor een
uniform op-pervlak. Bij een juist tempo krijgt men een resultaat
zonder banen.
Met spuiten beginnen buiten het te verver object en
onderbrekingen binnen het object vermijden.
Opmerking: Bij gebruik van de ronde straal kan de afstand
afhankelijk van het voorwerp worden vergroot.
• Bij een te grote verfnevelvorming moeten de
hoeveelheid lucht en materiaal alsook de afstand tot
het object geoptimaliseerd worden.
Korrekt
3 - 20 cm
9
Fout
Grote verfnevelvorming onregelmatig geverfd oppervlak.
10
NL
Arbeidsonderbreking
• Materiaaltoevoerschroef tot aan de aanslag naar rechts
draaien (afb. 11).
Het verfspuitpistool is daardoor tegen onopzettelijke
bediening geborgd.
11
• Apparaat uitschakelen.
Buitenbedrijfstelling en reinigen van het
apparaat
1. Apparaat uitschakelen.
2. Verfspuitpistool in originele reservoir houden. Trekker
overhalen om verfreservoir van druk te ontlasten.
3. Sluithendel aan het verfreservoir openen en verfreservoir
eraf nemen.
4. Resterende materiaal in het verfreservoir in
oorspronkelijke reservoir ledigen.
5. Oplosmiddel resp. water in het verfreservoir vullen.
Verfreservoir op het spuitpistool aanbrengen.
Uitsluitend oplosmiddel met een vlampunt boven 21ºC
gebruiken.
6. Het verfspuitpistool goed schudden.
7. Apparaat inschakelen en oplosmiddel resp. water in een
open reservoir spuiten.
Pas op!
Niet in reservoir met slechts kleine opening (spongat)
spuiten! Zie veiligheidsvoorschriften.
8. De hierboven weergegeven procedure herhalen totdat
er helder oplosmiddel resp. water via de verstuiver naar
buiten komt.
Vervolgens verfreservoir geheel leegmaken.
Attentie! Het gemonteerde verfreservoir mag niet met
oplosmiddel gevuld blijven omdat er anders druk in
het verfreservoir kan ontstaan.
De verfreservoir-dichting altijd vrij van materiaalresten
houden en op beschadiging controleren.
19