3.2. Controle van het brandstofpeil
Leg de motor stil alvorens brandstof bij te tanken en doe dit alleen op een verluchte plaats.
Rook niet of maak geen vuur of vonken nabij de plaats waar wordt getankt of nabij de opslagplaats van de brandstof.
Gebruik alleen zuivere brandstof die geen water bevat
Overvul de tank niet (er mag geen brandstof in de vulpijp staan).
Gevaar
Controleer na het bijtanken of de tankdop degelijk is gesloten.
Mors geen brandstof tijdens het vullen van de tank.
Vergewis u ervan indien brandstof werd gemorst, dat deze is opgedroogd en de dampen zijn verdreven alvorens het
stroomaggregaat in werking te stellen.
Controleer het brandstofpeil en tank bij indien nodig.
Draai de vuldop van de brandstoftank (punt 8, fig. A) los.
Vul de tank met behulp van een trechter en let daarbij op dat u geen brandstof morst.
Draai de vuldop van de brandstoftank terug vast.
3.3. Controle van de start accu
Plaats de accu nooit in de buurt van een vlam of vuur
Gebruik alleen geïsoleerd gereedschap
Gebruik nooit zwavelzuur of aangezuurd water om de elektrolyt bij te vullen.
Gevaar
Zorg ervoor dat de "-"pool van de accu correct is aangesloten op het circuit.
3.4. Aarding van het aggregaat
Om het aggregaat met de aarding te verbinden bevestigt u koperdraad van 10 mm2 aan de aardingsaansluiting van het aggregaat en aan een
gegalvaniseerde stalen aardingspaal die 1 meter diep in de grond zit. Overigens zorgt deze aardingsaansluiting ervoor dat de statische elektriciteit
opgewekt door de elektrische machines wordt afgeleid.
3.5. Plaats van gebruik
Plaats het aggregaat op een effen, horizontaal en voldoende stevig oppervlak zodat het niet in de grond zakt (het aggregaat mag in geen geval meer
dan 10° hellen).
Kies een schone en verluchte plaats met bescherming tegen weer en wind en zorg voor bevoorrading van olie en benzine in de nabijheid van de
plaats waar het aggregaat zal worden gebruikt, met inachtname van een zekere afstand omwille van de veiligheid.
4. Gebruik van het aggregaat
4.1. Startprocedure
Controleer of de aardingskabel goed is aangesloten aan de schroef (punt 2, fig. B)
Plaats de start/stopsleutel (punt 2, fig. C) in contactstand.
Open de benzinekraan (punt 6, fig. C) onder de tank door het kartelwieltje los te schroeven.
Trek de hendel van de choke (punt 3, fig. C) maximaal uit.
Plaats de sleutel (punt 2, fig. C) in startstand en houd hem daar totdat de motor aanslaat. Opmerking: indien de motor na 15 seconden niet start,
wacht u 2 minuten alvorens een nieuwe poging te ondernemen.
Wanneer de motor is gestart, laat u de sleutel los (punt 2, fig. C), wacht totdat de motor op een normaal toerental komt en laat de chokehendel
dan langzaam terugkeren naar de beginpositie.
4.2. Werking
Wanneer de snelheid van het aggregaat is gestabiliseerd (circa 3 mn):
De mannelijke stekker(s) in de vrouwelijke stekker(s) (punt 4, fig. B) van het aggregaat steken.
Naargelang van het model controleren of de vermogensschakelaars (punt 1, fig. A) zijn ingeschakeld. Van dit ogenblik af kunt u uw elektrische
toestellen gebruiken.
De urenteller (punt 3, fig. B) werkt en berekent de bedrijfstijd van het stroomaggregaat.
Dit stroomaggregaat heeft een automatisch stationair toerental systeem.
Als de schakelaar "haas/schildpad" (punt 9,fig. C) in de stand "schildpad" staat, gaat de motor automatisch langzamer draaien als er gedurende 2
minuten geen stroom wordt afgenomen. Zodra stroom wordt gevraagd, gaat het toerental automatisch terug naar het nominale toerental.
Als de schakelaar "haas/schildpad" (punt 9,fig. C) in de stand "haas" staat, blijft de motor met het nominale toerental draaien, ook als er geen
stroom wordt afgenomen. Deze stand wordt aanbevolen bij het starten van krachtige elektromotoren.
Opmerking: bij het starten van het aggregaat, gaat het draaien met het nominale toerental, ongeacht de stand van de schakelaar "haas/schildpad".