Meten van lengtes
Afzonderlijke meting
♦
Plaats of houd een van de referentiepunten y/x/c van het
apparaat op resp. tegen het gewenste basisvlak van waaruit u
een lengte wilt meten.
♦
Controleer of het apparaat vlak staat met behulp van de
waterpas 4. Om de vlakheid van een bepaalde hoek te
controleren, zorgt u ervoor dat de luchtbel zich in het midden
van de betreffende hoekwaterpas bevindt.
♦
Druk op de MEAS-toets
laser is ingeschakeld, wordt dit op het display 1 door het
symbool Laser actief v aangegeven.
♦
Richt nu de laser op het beoogde punt.
♦
Druk opnieuw op de MEAS-toets
Bij een geslaagde meting wordt het meetresultaat op de resultaat-
regel s aangegeven. Daarbij verschuiven de vorige meetwaarden
omhoog.
Opmerking: (1) Herhaal zo nodig de beschreven stappen
om een andere lengte te meten. (2) Het symbool lengtemetings-
modus l blijft onder de modus afzonderlijke meting ingeschakeld
(knippert niet). (3) Op het display 1 kunnen gelijktijdig maximaal
4 gemeten waarden worden weergegeven. (4) Als er 30 secon-
den lang niet op een toets wordt gedrukt, gaan de laserstraal en
de achtergrondverlichting van het display 1 automatisch uit.
(5) Als er 3 minuten lang niet op een toets wordt gedrukt, wordt
het apparaat automatisch uitgeschakeld. (6) Geslaagde metingen
blijven bij automatische uitschakeling behouden.
PLEM 50 C4
r om de laser te activeren. Als de
r om de lengte te meten.
NL │ BE
│
115
■