configuraties A of B.
De draairichting staat op het plaatje of op het
pomphuis, vlakbij de rotor.
Test de draairichting pas wanneer de pomp volledig
ondergedompeld is. Controleer daarom de aanwezigheid
van water op de installatieplaats.
De droge werking van de pomp richt onherroepelijke
schade aan de mechanische dichting aan.
Voor de draaistroomuitvoeringen moet men,
vooraleer de elektrische pomp te starten, de draairichting
controleren in condities van maximale veiligheid, op de
volgende manier:
▪
Voer de aansluitingen uit zoals aangegeven in "Bijlage
A" Fig.1 configuratie C;
▪
Start de elektrische pomp en controleer hoeveel
water afgegeven wordt;
▪
Stop en draai twee van de fasegeleiders om;
▪
Herstart en vergelijk de nieuwe hoeveelheid water
ten opzichte van de eerdere situatie;
▪
De correcte draairichting komt overeen met de
werking met het grootste debiet.
Men raadt aan de elektrische pomp niet langer dan
2/3 min. in omgekeerde richting te laten draaien.
6
INSTALLATIE
6.1 GESPECIALISEERD PERSONEEL: De installatie moet
uitgevoerd worden door vakbekwaam en gekwalificeerd
personeel dat beschikt over de technische vereisten
voorgeschreven door de geldende normen. Met
gekwalificeerd personeel bedoelt men de personen die,
omwille van hun vorming, ervaring en opleiding, alsook
hun kennis van de relatieve normen, voorschriften voor
ongevallenpreventie en de gebruikscondities, door de
verantwoordelijke van de veiligheids van de installatie
geautoriseerd zijn om alle nodige activiteiten te
verrichten en hierbij in staat te zijn elke vorm van gevaar
te herkennen en te voorkomen. (Definitie IEC 364).
6.2 Installatie
Respecteer de montageschema's gegeven in "Bijlage
A" Fig. 2 of 3.
De pomp mag nooit te dicht tegen de wanden ervan
gepositioneerd zijn. Om dit te voorkomen, moet de pomp
opgehangen worden door een kabel doorheen de
handgreep bovenaan te voeren.
De elektrische pomp mag nooit geheven en
getransporteerd worden aan de voedingskabel, de vlotter
of de toevoerleiding. Gebruik uitsluitend de handgreep
door eventueel een touw of ketting eraan vast te maken.
Hef de elektrische pomp met geschikte middelen, in
functie van het gewicht en de afmetingen.
Waak erover dat het bereik van de put groter is dan
nodig, om te voorkomen dat de pomp droog draait of te
vaak start en stilvalt.
De elektrische dompelpompen zonder vlotter mogen
niet zonder water draaien. Als men vermoedt dat het
waterniveau dusdanig laag is dat de pomp blootgesteld is,
dan moet een minimum sonde geïnstalleerd worden zoals
aangegeven in "Bijlage A" Fig. 3.
De pomp mag nooit droog draaien.
Respecteer de maximale installatiediepte van de
pomp, aangegeven op het plaatje.
Na de montage van de elektrische pomp in de put,
wordt de opening zorgvuldig en veilig weer afgesloten.
De gebruiker moet voorzien in een alarm of een
tweede pomp om schade te voorkomen te wijten aan een
overstroming van de omgeving toe te schrijven aan
storingen aan de geïnstalleerde elektrische pomp.
Men raadt aan leidingen te gebruiken met een
binnendiameter die minstens gelijk is aan die van de
toevoeropening, om te voorkomen dat de elektrische
pomp minder gaat presteren en dichtslibt.
Installeer een keerklep bij de uitgang van de pomp
om te voorkomen dat de leidingen zich ledigen telkens
wanneer de pomp stopt.
De aansluiting van de elektrische pomp kan
uitgevoerd worden met elementen in ijzer of harde plastic.
Als gekozen wordt voor een soepele slang in de plaats van
een harde buis, zorg er dan voor dat die de druk van de
pomp aan kan. Zorg ervoor dat de soepele slang niet
geplooid wordt omdat zo het gewenste debiet niet bereikt
wordt en de correcte werking van de pomp in het gedrang
komt.
Bij het gebruik in de putten wordn aangeraden de
voedingskabel vast te maken aan de toevoerleiding met
klemmen of isole rende tape om de 50 cm/1 meter.
De elektrische pomp kan geleverd worden in
handmatige of automatische uitvoering, met of zonder
vlotter. Indien de afstand tussen het bevestigingspunt van
de vlotter en de vlotter zelf verkort of verlengd moet
worden, waak erover dat bij het minimumniveau van het
water de schakelaar de pomp stillegt.
Sluit alle eventuele aansluitingen van de leidingen
hermetisch af: indien lucht in de aanzuigleiding dringt,
heeft dit een negatieve impact op de werking van de
pomp.
7
INBEDRIJFSTELLING
7.1 Opstarten
Waar aanwezig, wordt de toevoerklep volledig
geopend.
Voor pompen zonder stekker, moet men na de
voedingskabel
aangesloten
magnetothermische
stroomopwaarts van de elektrische pomp in de stand ON
brengen en wachten tot het water uit de toevoerleiding
komt. Voor pompen met stekker, wordt deze gewoon in
het stopcontact gestoken.
Wacht een paar seconden vóór het volpompen van
de pomp.
Als er storingen vastgesteld worden, wordt de
elektrische pomp losgekoppeld van het elektriciteitsnet
door de magnetothermische differentiaalschakelaar in de
stand OFF te brengen. Raadpleeg hoofdstuk 12 "Mogelijke
problemen, oorzaken en oplossingen".
Als de installatie uitgerust is met een keerklep bij de
toevoer mag het waterniveau, ook wanneer de pomp niet
draait, nooit onder de gaten van het aanzuigrooster
zakken.
Voor de pompen zonder vlotter worden het
opstarten en de uitschakeling handmatig gestuurd met de
magnetothermische schakelaar stroomopwaarts van de
installatie.
Voor de elektrische pompen met vlotter vindt de
start
automatisch
plaats
waterniveau bereikt is. De pompen vallen vanzelf stil
wanneer de vlotter het minimumniveau bereikt. Door het
stuk kabel tussen de vlotter en het vast punt (de
blokkering) te verlengen of te verkorten wordt het
NEDERLANDS
te
hebben
de
differentiaalschakelaar
wanneer
het
maximaal