pen vloeistof (in het speciaal bij schadelijke of vloeistof-
fen met een temperatuur hoger dan 60 °C).
Zorg ervoor dat bij eventuele onvoorziene lek-
kage de vloeistof personen of materialen geen
schade toe kan brengen.
Lekkage kan optreden als gevolg van overdruk, waterslag
of andere storingen. Zorg voor een afvoermogelijkheid
van lekvloeistof of voor een automatisch afvoersysteem
hiervan.
Plaats de pomp op een vlakke, horizontale oppervlak (ge-
bruik een waterpas) zoals een betonvloer of een metalen
steunplaat/beugel. Om stabiliteit te borgen maak eventu-
eel gebruik van vulplaten om de fundatiebouten of ankers.
4. Plaatsen van de motor (alleen MXV(L),
MXV(L)4)
De MXV(L), MXV(L)4 pompen zijn ontworpen voor ge-
bruik met standaard elektromotoren met (IEC 34-7) IM V1
constructie en maatvoering en motorvermogens in over-
eenstemming met IEC 72.
Wanneer een pomp zonder motor wordt geleverd, con-
troleer het nominaal vermogen en toerental zoals vermeld op
de typeplaat en de technische gegevens zoals vermeld in
het datasheet.
ATTENTIE: de motoren moeten twee hefpunten hebben
op diametraal tegenovergestelde plaatsen voor het verti-
caal tillen met het aseinde naar beneden (fig. 1 b).
Voor installatie reinig de motoras verlenging, de spie en
de contactoppervlakten van de flenzen om evt. conserve-
ringsmateriaal, verfresten of oxidatie te verwijderen.
Smeer de motorasverlenging met een druipvrij, op gra-
fiet gebaseerd smeermiddel. Gebruik geen olie daar dit
schade kan veroorzaken aan de onder gelegen mechani-
cal seal (zie paragraaf 9.1.).
Met de pomp in verticale positie, schuif de motoras in de
koppeling en richt de spie gelijk met de spiebaan en laat
de motorflens op de lantaarnflens rusten.
Draai de motor dusdanig dat de aansluitdoos in de ge-
wenste richting staat en de boutgaten gelijk zijn.
LET OP: de schroeven (70.18) met de moeren (70.19)
moeten gelijkmatig en kruislings worden vastgezet (zie
paragraaf 10.1.).
Vóór en na het aandraaien van de schroeven (70.18),
controleer of de pompaskoppeling en de motoras met
de hand draaibaar zijn.
LET OP: vóór het verwijderen of herplaatsen van de
motor, raadpleeg paragraaf 9.
5. Leidingen
Indien mogelijk dient men leidingen te kiezen met een zo-
danige diameter dat de vloeistofstroom niet hoger is dan
1,5 m/s voor zuigzijde en 3 m/s voor perszijde.
De leidingdiameters mogen nooit kleiner zijn dan de pom-
paansluitingen.
De pijlen op de pompvoet (61.00) geven de inlaat (zuig)
en uitlaat (pers) aan.
Zorg dat de aansluitingen schoon zijn bij het bevestigen
van de leidingen.
LET OP: bevestig alle leidingen middels steunpunten en
verbind ze spanningsloos en dusdanig dat er geen krach-
ten op het pomphuis worden uitgeoefend (zie fig. 2).
Zorg voor een aftapmogelijkheid van de pomp zonder
het gehele systeem te behoeven te legen.
Installeer op een juiste wijze compensatoren voor dem-
ping van expansie of geluidsreductie.
Voor MXV-B, MXV(L) 25,32,40 en MXV(L)4 25,32,40
Draai de contrakoppeling of flenzen in de draadaanslui-
ting (ISO 228) en gebruik daarbij een geschikt afdicht-
middel.
Draai de leidingen of koppelingen uitsluitend dusdanig
vast dat er een goede afdichting ontstaat.
Te vast aandraaien kan schade aan de pomp veroorzaken.
Zorg dat bij flensaansluitingen de pakkingen niet in de
leidingen verzakken of de doorgang blokkeren.
Fig. 2 Systeemdiagram
A= zuigsituatie
B= toeloopsituatie
4
5
B
1
5
A
2
1
5.1. Zuigleiding
Wanneer de pomp boven het vloeistofniveau ge-
plaatst is (zuigsituatie - fig. 2A), monteer een voetklep
met zuigkorf, welke te allen tijde ondergedompeld dient te
zijn.
De zuigleiding dient perfect luchtdicht en oplopend naar
de pomp aangesloten te zijn om luchtzakken te voorko-
men.
Wanneer het vloeistofniveau aan zuigzijde boven de
pomp staat (toeloopsituatie - fig. 2B), monteer een te-
rugslagklep.
Volg de lokale verordeningen als de pomp als drukverho-
gingspomp in het (drink)waterleidingnet wordt toepast.
Monteer een filter of korf in de zuigleiding om te voor-
komen dat vaste delen de pomp binnen-treden.
5.2. Persleiding
Monteer een schuifafsluiter in de persleiding om de flow,
druk en opgenomen vermogen te kunnen regelen.
Monteer een drukmeter tussen de pomp en afsluiter.
LET OP: monteer een terugslagklep tussen de pomp en
afsluiter om terugstroming na uitschakeling pomp te
voorkomen en de pomp te beschermen tegen waterslag-
schade.
Met servo-bestuurde apparatuur, pas een drukketel toe of
andere beveiligingen tegen pulsatie of drukschommelin-
gen ingeval van wisselende stromingssnelheid.
57
5
3.93.113
7
7
1. Terugslagklep
2. Voetklep
3. Terugslagklep
4. Bypasklep
5. Schuifafsluiter
6. Drukmeter
7. Steunen voor
leidingen
5
3
6