d. Draai de zak dusdanig, dat de naald en bijbehorende slang zich aan de bovenkant van de zak bevinden zodat de lucht in de naald zal stijgen.
e. Knijp tegelijkertijd in de zak en spoelapparaat tot de voortbewegende gehepariniseerde oplossing net de druppelkamer bereikt en alle lucht in de druppelkamer en
distale slang dwingt. Haal de druk van de zak en het spoelapparaat.
LET OP
Vul het drukmonitoringsysteem NIET als de verlengslang is aangesloten op de katheter of canule van de patiënt. Hierdoor kan er lucht bij de
patiënt komen.
2. Pomp het drukmonitoringsysteem als volgt door gebruik te maken van de zwaartekrachtstroming:
a. Zorg dat de zak met gehepariniseerde oplossing ten minste 30 cm boven de hoogte van de bolle kap en de nul is geplaatst en dat de distale kraantjes
b. Knijp in de lipjes op het spoelapparaat om ervoor te zorgen dat de oplossing de bolle kap, de nul en de distale kraantjes en de verlengslang volledig vult.
c. Vul en ontlucht de zijaansluitingen van alle kraantjes terwijl de witte geventileerde doppen op hun plaats blijven.
3. Voor de set met het Bioport ™-systeem, pompt u het Bioport™-systeem volgens de gebruiksaanwijzing voor het BIOPORT™ gesloten
bloedmonsternamesysteem.
C. BEVESTIG DE BOLLE KAP AAN DE HERBRUIKBARE BASIS (Zie afb. 4A of 4B, welke van toepassing is)
LET OP
Controleer het sensormembraan op de basis op gaten en scheuren voordat u de bolle kap aanbrengt. Vervang de basis als deze beschadigd is.
LET OP – BIOTRANS™ I
Het is mogelijk dat slechts één kapverbinding vastklikt wanneer de kap niet goed op de basis wordt geplaatst. Dit leidt tot onjuiste drukwaarden.
LET OP – BIOTRANS™ II
Wanneer de bolle kap niet goed op de basis aansluit, leidt dit tot onjuiste drukwaarden. Dit gebeurt wanneer de moer slechts aan één kant van de
schroefdraad aangrijpt.
1. Lus het distale uiteinde van de geprimeerde verlengslang met dop (het uiteinde dat moet worden aangesloten op de katheter) over de bovenkant van de
infuusstandaard.
3. Plaats de witte geventileerde doppen op de nulaansluiting en de distale Luerconnector;
Tegelijkertijd hoort u een "klikkend" geluid wanneer de klikverbindingen aan elke kant van de kap in de basis vastklikken.
Of
vast te draaien,waarbij u erop dient te letten dat de gekleurde strepen op de moer zich onder de behuizing van de kap bevinden (d.w.z. dat de moer niet in de
de kap).
5. Installeer een drukmanchet op de zak met infuusoplossing en breng de infusiezak op druk tot 300 mm Hg door de manchet op te pompen.
6. Verwijder de slang van de infuusstandaard en houd het distale uiteinde met de daarop bevestigde geventileerde dop boven de vloeistofafvalbak.
7.
Controleer of het mogelijk is om snel te spoelen door de druppelkamer te observeren wanneer in het spoelapparaat wordt geknepen of aan het lipje wordt getrokken.
8. Als er luchtbellen in de kap of verlengslang achterblijven, dient u een snelle spoeling te activeren om de luchtbellen te verwijderen.
10. Controleer of alle luchtbellen zijn verdwenen uit het monitoringsysteem door alle met
vloeistof gevulde paden zorgvuldig te controleren, waaronder de verlengslang, alle
kranen en de bolle kap. (Indien de Bioport™-locatie aanwezig is in het systeem, zorg
dan dat alle bellen verdwenen zijn door er zachtjes op te tikken. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing voor Bioport™. Luchtbellen kunnen zich uiten als glimmende
reflecterende vlakken tegen het septum.)
11. Gebruik een steriele techniek om alle witte, geventileerde doppen die nog op de
kranen zitten te vervangen door gele, niet-geventileerde doppen terwijl de
nulkraanhendel in de monitoringstand staat (van het oppervlak van de basis af
gericht).
LET OP
Plaats NOOIT een gele geventileerde dop op een nulaansluiting of
nulkraanhendel die in de nulstand staat (hendel van de sensor af gericht).
Als u dit wel doet, kan er een extreem hoge vloeistofdruk op de sensor
ontstaan. Om mogelijke defecten aan de sensor uit te sluiten, dient u er
ALTIJD voor te zorgen dat de hendel van de kraan in de monitoringstand
staat voordat u niet-geventileerde doppen op de nulaansluiting plaatst.
D. SLUIT HET DRUKSYSTEEM AAN OP DE MONITORINGKATHETER
LET OP: Volg de protocollen van uw instelling voor toegang, aansluiting,
ontkoppeling, uitwisselingsprocedures en afvalverwijdering met betrekking tot
katheter en infuusleiding.
WAARSCHUWING: GEBRUIK EEN STERIELE TECHNIEK
Probeer NIET om de verlengslang aan te sluiten op de katheter of de
spoelkatheter tot u zeker weet dat er geen luchtbellen meer in de
vloeistofpaden van het systeem zijn. Anders kan er lucht bij de patiënt
komen.
1. Verwijder de dop van de katheteraansluiting.
2. Laat een paar druppels bloed uit de katheteraansluiting stromen om er zeker van te
zijn dat de katheter open is voordat u probeert om een steriele verbinding met de
verlengslang naar de katheter te maken.
WAARSCHUWING
Sluit GEEN verlengslang aan op de katheter als de katheter niet open is.
Als u dit wel doet, kunnen er stolsels in de bloedstroom van de patiënt
BIOTRANS-basis
Klem voor
standaard
Sensorkabel(s)
Infuusstandaard
BIOTRANS 2™
PMA1 Adapter
basis
voor bevestiging
aan standaard
Klem voor
standaard
Sensorkabel(s)
Infuusstandaard
53
Dutch
Hogedruk
verlengslang
Nulkraan
Verwijder niet-geventileerde
dop en draai nulkraan UIT
naar verlengslang voor
bevestiging van bolle kap
BIOTRANS "opklikbare kap
Lipje
Spoelapparaat
Toedieningsset
Hogedruk
VÓÖR BEVESTIGING:
verlengslang
verwijder niet-geventileerde
dop en draai nulkraan naar
UIT naar verlengslang.
Nulkraan
BEVESTIGEN: druk
op basis. Draai
vergrendelring naar
rechts tot kleurstrepen
aan de zijkanten van de
bolle kap verschijnen
BIOTRANS 2™
Vergrendelring
bolle kap
Lipje
Spoelapparaat
Naar infuustoedieningsset
DLCK-0011-003 REV. A2
DLCK-0011-003 REV. H8