2.6
BLOKKEERSNELHEID: Situaties waarin geen onbelemmerd valpad mogelijk is, dienen te worden voorkomen. Het werken
in kleine of nauwe ruimtes kan bij een val belemmeren dat het lichaam voldoende snelheid bereikt om de SRL te laten
vergrendelen. Het werken op langzaam verschuivend materiaal, zoals zand of graan, kan mogelijk niet genoeg snelheid
opbouwen om de SRL te laten vergrendelen. Een vrij pad is vereist om zeker te zijn van een positieve vergrendeling van de SRL.
2.7
NORMALE WERKZAAMHEDEN: Bij normale werkzaamheden kan de gehele lengte van de reddingslijn zonder
onregelmatigheden uit- en intrekken wanneer de medewerker met normale snelheid beweegt. De gele reddingslijn
tussen de SRL-behuizing en het shockpack mag nooit slap hangen. Bij een val wordt het snelheidsgevoelige remsysteem
geactiveerd, wat de val stopt en veel van de opgebouwde energie absorbeert. Voor vallen die plaatsvinden met de
reddingslijn volledig ontrold is een reservesysteem of een belastingsindicator ingebouwd om voor een valstop met
minder impact te zorgen. Als de SRL is blootgesteld aan valkrachten moet hij uit roulatie worden genomen en worden
geïnspecteerd (zie sectie 5). Plotselinge of snelle bewegingen moeten worden vermeden bij normaal werken, omdat dit
een blokkering van de SRL kan veroorzaken.
2.8
VRIJE VAL:
• Veranker de SRL altijd bovenhoofds als dat mogelijk is om de vrije valafstand te beperken.
• Bevestiging op schouderhoogte is toegestaan maar kan leiden tot meer vereiste vrije ruimte. (Zie afbeelding 3)
• Verbind nooit onder schouderniveau.
Voorkom werkzaamheden waarbij uw reddingslijn de lijnen van andere werkers zou kunnen kruisen of in de knoop raken.
Voorkom werkzaamheden waarbij een object kan vallen en de reddingslijn kan raken, wat kan leiden tot het verlies
van uw evenwicht of schade aan de reddingslijn. Zorg dat de reddingslijn niet onder de armen of tussen de benen door
loopt. Leg nooit een klem of knoop in de reddingslijn en voorkom nooit dat deze kan terugrollen of strak staan. Voorkom
slaphangende lijnen. Verleng de SRL niet door er een lijn of vergelijkbare component mee te verbinden zonder overleg
met Capital Safety.
2.9
VRIJE VAL: Afbeelding 3 toont de ruimtevereisten voor vrije val. Zorg dat er voldoende vrije ruimte (X) is in het valpad om te
voorkomen dat er een object wordt geraakt tijdens een val. Als de medewerker werkt op een plek niet direct onder het ankerpunt
van de SRL zijn de nodige vrije ruimte en verticale valafstand groter. Voorbeeld: als een gebruiker van 141 kg (310 lb) Bevestigd
is aan een ankerpunt 1.5 m (5 ft) boven en 0.3 m (1 ft) zijwaarts, heeft de gebruiker 1.8 m (6 ft) vrije ruimte nodig.
2.10 SCHEEF VALLEN: Een scheve val ontstaat wanneer het verankeringspunt niet recht boven het punt ligt waar de val
optreedt (zie afbeelding 4). De kracht waarmee tegen een voorwerp wordt gestoten in een zwenkende val, kan ernstig
letsel veroorzaken. Bij een scheve val is de totale verticale afstand groter dan als de val recht onder het verankeringspunt
plaatsvindt, waardoor de totale vrije-valafstand (X) die is vereist om de val van de gebruiker veilig te kunnen breken
langer is. Gebruik afbeelding 3 om de vrije valruimte te bepalen voor uw toepassing. Zorg voor een minimale scheve
val door zoveel mogelijk recht onder het verankeringspunt te werken. Laat scheve vallen niet toe als er letsel kan
ontstaan. Werk niet meer dan 1.8 m (6 ft) naast uw ankerpunt. (Zie afbeelding 3)
2.11 GEVAREN: Als deze uitrusting in zones met omgevingsgevaar wordt gebruikt, kan het zijn dat extra maatregelen nodig zijn om
de kans op letsel of schade aan de uitrusting te verkleinen. De gevaren kunnen bestaan uit, maar zijn niet beperkt tot: hitte,
bijtende chemicaliën, corrosieve omgevingen, hoogspanningsleidingen, explosieve of giftige gassen, bewegende machines,
scherpe randen en materiaal bovenhoofds dat kan vallen en de gebruiker of het valstopsysteem kan raken.
2.12 SCHERPE RANDEN: Het product is niet gecertificeerd voor de CE-eisen voor scherpe randen en moet niet over een scherpe
rand worden gebruikt. Als contact met een scherpe rand onvermijdelijk is, bedek die rand dan met beschermingsmateriaal.
2.13 LICHAAMSONDERSTEUNING: Een volledig harnas moet worden gebruikt met het valstopapparaat. Het verbindingspunt
van het harnas moet boven het zwaartepunt van de gebruiker liggen. Een lichaamsgordel is niet toegestaan voor gebruik met
het valstopapparaat. Als een val plaatsvindt met een lichaamsgordel kan deze onbedoeld losschieten en mogelijk verstikking
veroorzaken door onjuiste lichaamsondersteuning.
2.14 COMPATIBILITEIT VAN ONDERDELEN: Tenzij anders aangegeven, is Capital Safety-apparatuur ontworpen voor
gebruik met alleen door Capital Safety goedgekeurde onderdelen en subsystemen. Substituties of vervangingen door
middel van niet-goedgekeurde onderdelen of subsystemen kunnen de compatibiliteit van apparatuur in gevaar brengen en
kunnen de veiligheid en betrouwbaarheid van het volledige systeem beïnvloeden.
BELANGRIJK:
Lees en volg de instructies voor betrokken componenten en subsystemen in uw persoonlijke valstopsysteem.
2.15 COMPATIBILITEIT VAN VERBINDINGEN: Connectors worden beschouwd compatibel te zijn met verbindende
elementen als ze ontwikkeld zijn om op een dusdanige manier samen te werken dat hun maten en vormen, ongeacht
hun oriëntatie, geen onbedoeld opengaan van poortmechanismen veroorzaken. Neem contact op met Capital Safety als u
vragen hebt over compatibiliteit.
Verbindingen die worden gebruikt om de SRL aan te hangen moeten voldoen aan EN362. Verbindingen moeten compatibel zijn
met de verankering of andere onderdelen van het systeem. Gebruik geen apparatuur die niet compatibel is. Verbindingen die
niet compatibel zijn, kunnen onbedoeld losraken (zie afbeelding 5). Verbindingen moeten compatibel zijn in grootte, vorm en
sterkte. Zelf-vergrendelende karabijnhaken en karabiners zijn vereist. Als het verbindingselement waaraan de karabijnhaak
(als op de afbeeldingen) of karabiner bevestigd wordt, te klein of onregelmatig van vorm is, kan er een situatie optreden
waarbij het verbindingselement kracht uitoefent op de opening van de karabijnhaak of karabiner. Door deze kracht kan de gate
(B) opengaan, waardoor de karabijnhaak of karabiner kan losraken van het verbindingspunt (C).
2.16 VERBINDINGEN MAKEN: Er mogen alleen zelfvergrendelende karabijnhaken en karabiners met deze apparatuur
gebruikt worden. Zorg ervoor dat de verbindingen qua grootte, vorm en sterkte bij elkaar passen. Gebruik geen
apparatuur die niet compatibel is. Controleer of alle verbindingen volledig gesloten en vergrendeld zijn.
Capital Safety verbindingen (karabijnhaken en karabiners) zijn ontwikkeld om alleen gebruikt te worden zoals in de
gebruikersinstructies van elk product vermeld staat. Zie Afbeelding 6 voor onjuiste verbindingen. Verbind karabijnhaken
en karabiners niet:
A.
Aan een D-ring waaraan al een andere verbinding bevestigd is.
B.
Op een manier waardoor er een belasting op de gate komt te staan.
C.
Bij een onjuiste aankoppeling, waarbij onderdelen die uitsteken buiten de nok van de karabijnhaak of karabiner op de
D-ring haken en zonder visuele bevestiging volledig aangekoppeld lijken te zijn aan het verankeringspunt.
D.
Aan elkaar.
E.
Direct aan webbing of touwlijn of tie-back (tenzij de instructies van de fabrikant dat voor zowel de lijn als de
verbinding specifi ek toestaan).
F.
Aan elk object dat een zodanige vorm of dimensie heeft dat de karabijnhaak of karabiner niet dicht en op slot kan
gaan, of daar waar uitrollen kan optreden.
G.
Op een manier die de verbinding onder belasting geen correcte positie laat innemen.
43