4
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN EN
EERSTE INSCHAKELING
De elektrische aansluitingen moeten pas tot stand worden gebracht nadat de motor
en de gewenste compatibele accessoires geïnstalleerd zijn.
De elektriciteitskabel van de motor bestaat uit de volgende interne draden (afb. 3):
Kabel kleur
aansluiting
1
Wit-zwart
gewone
2
Wit
TTBUS / Linksom draaiende knop
3
Wit-oranje
Rechtsom draaiende knop
4
Bruin
Voedingsfase
5
Blauw
Neutraal
6
Geel-groen
Aarde
4.1 - Aansluiting van de motor op het elektriciteitsnet
Gebruik kabel 4, 5, 6 (afb. 3) om de motor aan te sluiten op het elektriciteitsnet,
rekening houdend met de volgende waarschuwingen:
– een onjuiste aansluiting kan storingen of gevaarlijke situaties veroorzaken;
– houd strikt rekening met de aansluitingen die in deze handleiding worden aangegeven;
– in het voedingsnet van de motor dient een afkoppelingsinrichting te worden geïn-
stalleerd met een openingsafstand tussen de contacten die een volledige afkop-
peling toelaat bij de condities die worden voorgeschreven door de overspannings-
categorie III, zoals voorzien door de installatievoorschriften (de afkoppelingsinrich-
ting wordt niet bij het product geleverd).
4.2 - Aansluiting van de accessoires op de motor
Accessoires die draadloos kunnen worden aangesloten: gebruik kabel 1, 2, 3
(afb. 3) om de accessoires aan te sluiten op de motor (via kabel), rekening houdend
met afb. 3, met hoofdstuk 6 - "Optionele accessoires" en de volgende waarschu-
wingen:
– De kabels 1, 2, 3 van de lijnbussen dienen NIET te worden aangesloten op de
elektriciteitsleiding.
– Op de geleider Wit + Wit-zwart kan slechts één van de compatibele accessoires
tegelijk worden aangesloten.
– Op de geleider Wit-oranje + Wit-zwart kan slechts één van de compatibele acces-
soires tegelijk worden aangesloten.
– De ingangen Open en Sluit sluiten elkaar uit, wat betekent dat ze met hetzelfde
knoppenpaneel gebruikt moeten worden (afb. 3). Als alternatief kan de ingang
Stap-voor-Stap worden gebruikt als alleen de geleider Wit beschikbaar is.
Accessoires die draadloos kunnen worden aangesloten (draagbare zenders
en een willekeurig model klimaatsensor): sla deze tijdens de programmeerfasen op in
het geheugen van de motor, rekening houdend met de procedures die in deze hand-
leiding en in de handleidingen van de inrichtingen worden beschreven.
5
PROGRAMMERING EN AFSTELLING
5.1 - Te gebruiken zender voor de programme-
ringsprocedures
• De programmeringsprocedures mogen alleen worden uitgevoerd met een zender
die in "Modus I" in het geheugen is opgeslagen (paragraaf 5.5 of 5.10.1).
• Als de zender die voor de progammering is gebruikt, meerdere automatiserings-
groepen aanstuurt, moet tijdens een procedure, voordat er een instructie wordt
verzonden, eerst de "groep" worden geselecteerd waartoe de automatisering
behoort die geprogrammeerd wordt.
5.2 - Programmeerbare positie waarin het rolluik
automatisch stopt
Het elektronisch systeem dat op elk moment de beweging van het rolluik controleert, kan
de beweging op autonome wijze stopzetten wanneer het rolluik een bepaalde, door de
installateur geprogrammeerde stand bereikt. De programmeerbare positie zijn (afb. 5):
– stand "0" = eindaanslag boven: rolluik volledig opgerold;
– stand "1" = eindaanslag onder: rolluik volledig afgerold;
– stand "H" = tussenstand: rolluik deels open.
5
Wanneer de eindaanslagen nog niet geprogrammeerd zijn, kan de beweging van het
rolluik alleen plaatsvinden met "Iemand aanwezig" (d.w.z. iemand moet de instructie-
toets gedurende de gewenste manoeuvreduur ingedrukt houden); de beweging
wordt gestopt zodra de gebruiker de toets loslaat. Na programmering van de eind-
aanslagen is daarentegen één simpele druk op de gewenste toets voldoende om het
rolluik in beweging te brengen; de bwweging wordt op autonome wijze beëindigd
zodra het rolluik de beoogde stand bereikt.
3 – Nederlands
(voor de bus draden)
Voor het afstellen van de hoogten "0" en "1" zijn verschillende procedures beschik-
baar; bij het kiezen van de meest geschikte procedure moet rekening worden
gehouden met de aan- dan wel afwezigheid van mechanische blokkeringen op de
eindaanslagen: d.w.z. met de veiligheidsdoppen, die de maximale opening van het
rolluik bepalen (eindaanslag Omhoog), en met de stijve veren tegen inbraak, die de
maximale sluiting van het rolluik bepalen (eindaanslag Omlaag), waardoor geforceer-
de opening onmogelijk wordt gemaakt (zie het overzicht in de tabel).
LET OP! - Als u de eerder afgestelde hoogten van de eindaanslagen op -
nieuw wilt afstellen, moet u rekening houden met het volgende:
– als u de hoogten wilt afstellen via een andere procedure dan de procedure die
eerder gebruikt is, moet u EERST de hoogten annuleren via procedure 5.13.
– als u de hoogten wilt afstellen met dezelfde procedure als eerder is ge -
bruikt, hoeft u deze niet te annuleren.
ac
Bij de programmering van de eindaanslagen worden tegelijkertijd ook de twee draai-
richtingen van de motor aan de respctievelijke toetsen voor Omhoog (s) en Omlaag
(t) van de aansturingsinrichting gekoppeld (in eerste instantie, wanneer de eindaan-
slagen nog niet geprogrammeerd zijn, is deze koppeling willekeurig en kan het ge -
beuren dat het rolluik, wanneer er op de toets s wordt gedrukt, omlaag in plaats van
omhoog beweegt, en omgekeerd).
5.3 - Algemene waarschuwingen
• De afstelling van de eindaanslagen moet worden uitgevoerd nadat de motor in het
rolluik is geïnstalleerd en deze op de voeding is aangesloten.
• Bij installaties waar meerdere motoren en/of ontvangers aanwezig zijn, moet u
voordat u met de programmering begint de elektrische voeding naar de motoren
en de ontvangers die u niet wilt programmeren, uitschakelen.
• Neem de tijdslimieten die in de procedures zijn aangegeven, strikt in acht: vanaf
het loslaten van een toets hebt u 60 seconden om de volgende toets in te drukken
die door de procedure voorzien is,; anders zal de motor bij het verlopen van de
tijdslimiet 6 bewegingen uitvoeren om aan te geven dat de actieve procedure
geannuleerd wordt.
• Tijdens de programmering voert de motor een bepaald aantal korte bewegingen
uit, als "antwoord" op de instructie die door de installateur wordt verzonden. Het is
van belang het aantal bewegingen te tellen en daarbij geen onderscheid te maken
voor wat betreft de richting waarin de bewegingen worden uitgevoerd.
5.4 - Overzicht van de zenders
5.4.1 - Compatibele zenders
Raadpleeg de Nice-productcatalogus of de website www.niceforyou.com voor infor-
matie over de Nice-bedieningsinrichtingen die compatibel zijn met de radio-ontvan-
ger die in de motor is ingebouwd.
5.4.2 - Hiërarchie van de geheugenopslag van de zenders
In het algemeen kan een zender in het geheugen worden opgeslagen als EERSTE
zender of als TWEEDE zender (of als derde, vierde, enzovoort).
A - Eerste zender
Een zender kan alleen in het geheugen worden opgeslagen als eerste zender als
er nog geen andere zender in het geheugen van de motor is opgeslagen. Voor
deze geheugenopslag volgt u procedure 5.5 (hiermee wordt de zender in het
geheugen opgeslagen in "Modus 1").
B - Tweede zender (of derde, vierde, enzovoort)
Een zender kan alleen in het geheugen worden opgeslagen als tweede zender
(of derde, vierde, enzovoort) als de Eerste Zender al in het geheugen van de motor
is opgeslagen. Voor deze geheugenopslag volgt u een van de procedures uit pa-
ragraaf 5.10.
5.4.3 - Twee modi voor geheugenopslag van de toetsen van
een zender
Voor de opslag van de toetsen van een zender in het geheugen kunnen twee ver-
schillende modi worden gebruikt, namelijk: "Modus I" en "Modus II".
• "MODUS I" – In deze modus worden de diverse beschikbare instructies in de motor
automatisch allemaal tegelijk overgebracht naar de diverse toetsen die beschikbaar
zijn op de zender, zonder dat de installateur de kans krijgt om de koppeling tussen
instructies en toetsen aan te passen. Aan het eind van de procedure is elke toets aan
een specifieke instructie gekoppeld, op basis van het volgende schema:
- toets s (of toets 1): wordt gekoppeld aan de instructie voor Omhoog
- toets n (of toets 2): wordt gekoppeld aan de instructie voor Stoppen
- toets t (of toets 3): wordt gekoppeld aan de instructie voor Omlaag
(als er op de zender een vierde toets aanwezig is.....)
- toets 4: wordt gekoppeld aan de instructie voor Stoppen
Opmerking – Als de toetsen op uw zender niet voorzien zijn van symbolen en num-
mers, raadpleegt u afb. 2 om deze te identificeren.
• "MODUS II" – In deze modus kunnen de diverse beschikbare instructies in de
motor handmatig worden gekoppeld aan de diverse toetsen van de zender, zodat
de installateur de kans krijgt om de gewenste instructie aan de gewenste toets te
koppelen. Aan het eind van de procedure dient u de procedure te herhalen als u
een andere toets met een andere gewenste instructie in het geheugen wilt opslaan.
Let op! - Elke automatisering heeft een eigen lijst instructies die in Modus II in het
geheugen kunnen worden opgeslagen; in het geval van deze motor is de lijst met
beschikbare instructies opgenomen bij procedure 5.10.2.
5.4.4 - Aantal zenders die in het geheugen kunnen worden
opgeslagen
Er kunnen 30 zenders in het geheugen worden opgeslagen als deze allemaal in
"Modus I" in het geheugen worden opgeslagen; er kunnen 30 afzonderlijke instruc-
ties (toetsen) in het geheugen worden opgeslagen als deze allemaal in "Modus II" in
het geheugen worden opgeslagen. De twee modi kunnen met elkaar worden
gecombineerd tot een maximum van 30 in het geheugen opgeslagen eenheden.