inbranddiepte, de gebruikte lasdraaddiameter, en
ook van de grootte van te overbruggen afstanden
van de aaneen te lassen werkstukken.
6.2 Elektrische aansluiting
6.2.1 Netaansluiting
Zie punt 5.2
6.2.2 Aansluiting van de massaklem (fi g. 1/8)
Massaklem (8) van het apparaat zo dicht mogelijk
in de buurt van de plaats waar wordt gelast aan-
klemmen. Op metalen blanke overgang aan het
contactvlak letten.
6.3 Lassen
Als alle elektrische aansluitingen voor stroom-
toevoer en lasstroomkring zijn uitgevoerd, dan
kan men als volgt te werk gaan:
De te lassen werkstukken moeten in de buurt van
de las vrij zijn van verf, metalen coatings, vuil,
roest, vet en vocht.
Stel de lasstroom en draadaanzet (zie 6.1.1 –
6.1.2) juist in.
Houd het lasscherm (fi g. 4/13) voor het gezicht
en leid het lasmondstuk naar de plaats van het
werkstuk, waar gelast moet worden. Activeer nu
de branderschakelaar (fi g. 2/14).
Als de lichtboog brandt, dan transporteert het ap-
paraat draad naar het lasbad. Als de laslens groot
genoeg is, dan wordt de brander langzaam langs
de gewenste rand geleid. Eventueel licht pende-
len om het lasbad iets te vergroten.
De ideale instelling van lasstroom en snelheid van
de draadaanzet vaststellen aan de hand van een
k
proefl as. In het ideale geval valt er een gelijkmatig
lasgeluid te horen. De inbranddiepte moet zo diep
mogelijk zijn, het lasbad mag echter niet door het
werkstuk heen vallen.
De slak mag pas na het afkoelen van de naad
worden verwijderd. Als het lassen aan een onder-
broken naad wordt voortgezet, moet men eerst de
slak op de aanzetplaats verwijderen.
Anl_HES_105_OG_SPK7.indb 61
Anl_HES_105_OG_SPK7.indb 61
NL
6.4 Bescherminrichtingen
6.4.1 Thermobewaker
Het lasapparaat is voorzien van een beveiliging
tegen oververhitting, die de lastransformator
beschermt tegen oververhitting Mocht de over-
verhittingsbeveiliging reageren, dan gaat het con-
trolelampje (2) op uw apparaat branden. Laat het
lasapparaat dan enige tijd afkoelen.
7. Vervanging van de
netaansluitleiding
Gevaar!
Als de netaansluitleiding van dit apparaat be-
schadigd wordt, dan moet hij door de fabrikant
of diens klantendienst of door een gelijkwaardig
gekwalifi ceerde persoon vervangen worden, om
gevaren te vermijden.
8. Reiniging, onderhoud en
bestellen van wisselstukken
Gevaar!
Trek vóór alle schoonmaakwerkzaamheden de
netstekker uit het stopcontact.
8.1 Reiniging
•
Hou de veiligheidsinrichtingen, de ventila-
tiespleten en het motorhuis zo veel mogelijk
vrij van stof en vuil. Wrijf het toestel met een
schone doek af of blaas het met perslucht bij
lage druk schoon.
•
Het is aan te bevelen het toestel direct na elk
gebruik te reinigen.
•
Reinig het toestel regelmatig met een vochti-
ge doek en wat zachte zeep. Gebruik geen
reinigings- of oplosmiddelen; die zouden de
kunststofcomponenten van het toestel kun-
nen aantasten. Let er goed op dat geen water
in het toestel terechtkomt. Door binnendrin-
gen van water in een elektrische apparatuur
verhoogt het risico van een elektrische schok.
8.2 Onderhoud
In het toestel zijn er geen andere te onderhouden
onderdelen.
- 61 -
12.08.2015 17:59:29
12.08.2015 17:59:29