batterijen.
- Deze batterijlader bevat componenten, zoals schakelaars of
relais, die bogen of vonken kunnen veroorzaken; bijgevolg, indien
de batterijlader in een garage of in een soortgelijke ruimte wordt
gebruikt, moet men hem in een lokaal of in een omgeving plaatsen
die speciaal voor dit doel bestemd is.
- Ingrepen van herstellingen of onderhoud aan de binnenkant van de
batterijlader mogen alleen uitgevoerd worden door personeel met
ervaring.
- OPGELET: DE VOEDINGSKABEL ALTIJD LOSKOPPELEN
VAN HET NET VOORDAT MEN GELIJK WELKE INGREEP VAN
GEWOON ONDERHOUD VAN DE BATTERIJLADER UITVOERT,
GEVAAR!
2. INLEIDING EN ALGEMENE BESCHRIJVING
- Deze batterijlader staat het opladen van batterijen met lood en
vrije elektrolyt toe gebruikt op motorvoertuigen (benzine en diesel),
motorfietsen, schepen, enz.. en is aangewezen voor het opladen
van hermetische batterijen.
- Accumulators oplaadbaar in functie van de beschikbare spanning
van uitgang: 6V / 3 cellen; 12V / 6 cellen.
- Dit model is een batterijlader met voeding 230V 50/60Hz eenfase,
met constante stroom en spanning die elektronisch gecontroleerd
zijn.
De stroom en de spanning van lading geleverd door het toestel
volgen de kromming van lading IU.
- Serie-uitrustingen:
Kabels
voorzien
van
sigarenaansteker (fig. A-2).
OPMERKING:
Het
voorzien
sigarenaansteker staat toe de batterij op te laden door zich
rechtstreeks aan te sluiten op het desbetreffend contact van de
auto.
3. BESCHRIJVING VAN DE BATTERIJLADER
Inrichtingen van controle, regeling en signalering.
- De stroom van het opladen is 2A:
- Led CHARGE "
": opladen in uitvoering.
- Led FULL "
" : einde opladen.
Let op: er is geen enkele signalering van
polariteitsomkering.
4. INSTALLATIE
PLAATSING VAN DE BATTERIJLADER
- Tijdens de werking de batterijlader op een stabiele manier plaatsen
- Vermijden de batterijlader op te tillen met de voedingskabel of met
de kabel van het opladen.
AANSLUITING OP HET NET
- De batterijlader mag uitsluitend aangesloten worden op een
voedingssysteem met een neutraalgeleider verbonden met de
aarde.
Controleren of de netspanning overeenstemt met de spanning van
werking.
- De voedingslijn moet uitgerust zijn met beschermingssystemen
zoals zekeringen of automatische schakelaars, voldoende om de
maximum absorptie van het toestel te verdragen.
- De aansluiting op het net è moet uitgevoerd worden met een
speciale kabel.
- Eventuele verlengsnoeren van de voedingskabel moeten een
adequate doorsnede hebben die nooit kleiner mag zijn dan
diegene van de geleverde kabel.
5. WERKING
VOORBEREIDING VOOR HET OPLADEN
NB: Voordat men overgaat tot het opladen, moet men verifiëren
of de capaciteit van de batterijen (Ah) die men wenst te
onderwerpen aan het opladen niet kleiner is dan diegene die
aangeduid staat op de plaat (C min).
Bij het uitvoeren van de instructies nauwkeurig de hierna
aangegeven volgorde volgen.
- De eventueel aanwezige deksels van de batterij wegnemen, ì
zodanig dat de gassen die zich ontwikkelen tijdens het opladen
tangen
(fig.
A-1)
en
toestel
met
naar buiten kunnen komen.
- Controleren of het niveau van de elektrolyt de platen van de
batterijen dekt; indien deze bloot blijken te liggen, gedistilleerd
water toevoegen tot ze 5 -10 mm bedekt zijn.
OPGELET: UITERST VOORZICHTIG TEWERK GAAN
TIJDENS DEZE OPERATIE OMDAT DE ELEKTROLYT EEN
UITERST CORROSIEF ZUUR IS.
- Verifiëren of de batterijlader losgekoppeld is van het net.
- De polariteit van de klemmen van de batterij verifiëren: positief het
symbool + en negatief het symbool -.
OPMERKING: indien de symbolen zich niet onderscheiden moet
men zich herinneren dat de positieve klem diegene is die niet
verbonden is met het chassis van de auto.
- De rode tang voor het opladen verbinden met de positieve klem
van de batterij (symbool +).
- De zwarte tang voor het opladen verbinden met het chassis van de
auto, uit de buurt van de batterij en van de buis van de brandstof.
OPMERKING indien de batterij niet in de auto geïnstalleerd is,
zich rechtstreeks verbinden met de negatieve klem van de batterij
(symbool -).
OPLADEN
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in het stopcontact
te steken.
- Tijdens deze fase werkt de batterijlader met een constante stroom
van opladen.
jackcontact
jackstekker
EINDE OPLADEN
- De batterijlader signaleert middels het aangaan van de led FULL "
dat het opladen beëindigd is.
- De voeding wegnemen van de batterijlader en hierbij de
voedingskabel uit het stopcontact nemen.
- De zwarte tang van het opladen loskoppelen van het chassis van
de auto of van de negatieve klem van de batterij (symbool -).
- De rode tang van het opladen loskoppelen van de positieve klem
van de batterij (symbool +).
- De batterijlader op een droge plaats opbergen.
- De cellen van de batterij terug sluiten met de speciaal daartoe
bestemde doppen (indien aanwezig).
6. BESCHERMINGEN VAN DE BATTERIJLADER
De batterijlader è uitgerust met bescherming die ingrijpt in geval van:
- Overlading (excessieve verdeling van stroom naar de batterij).
- Kortsluiting (tangen voor het opladen in contact met elkaar
geplaatst).
- Omkering van polariteit op de klemmen van de batterij.
- Het toestel is beschermd tegen overbelastingen, kortsluitingen
en
inversie
beschermingen.
7. NUTTIGE RAADGEVINGEN
- Mogelijke incrustaties van oxide wegnemen van de positieve en
negatieve klemmen zodanig dat men een goed contact van de
tangen garandeert.
- Indien de batterij waarmee men deze batterijlader wenst te
gebruiken è permanent op een voertuig is aangesloten, moet men
ook de handleiding instructie en/of onderhoud van het voertuig
raadplegen op het punt "ELEKTRISCHE INSTALLATIE" of
"ONDERHOUD". Bij voorkeur, vóór het opladen, de positieve kabel
die deel uitmaakt van de elektrische installatie van het voertuig
loskoppelen.
- 14 -
van
polariteit
middels
"
interne
elektronische