8) De klank van het mastersignaal kan met de
NL
7-bandse equalizer aan de zaalakoestiek
B
aangepast worden. Schakel hiervoor de
equalizer in met de toets EQ ON (47) en stel
de klank in met de schuifregelaars (35).
Aanwijzing: Het signaal op de uitgang TAPE OUT
(29) wordt eveneens door de equalizer beïnvloed.
Bij een opname schakelt u de equalizer zo nodig uit
met de toets EQ ON.
9) Om een kanaal te dempen, bv. tijdens een
speelpauze, drukt u op de respectieve toets
MUTE.
5.4 Signaalcompressor gebruiken
U kunt de dynamiek van het mastersignaal door
de ingebouwd compressor verminderen. Hij
zwakt het niveau boven een regelbare drempel-
waarde af. Dit is bijvoorbeeld nodig als de dyna-
miek van het audiosignaal groter is dan toegela-
ten door het opname- of versterkersysteem of
als een geringe dynamiek (bv. achtergrond -
muziek) gewenst is. U kunt signaalpieken ook
afzwakken om een hogere uitstuurbaarheid en
zodoende een hoger gemiddeld geluidsvolume
te realiseren.
1) Schakel de compressor in met de toets
COMP/ LIM (40). De led naast de toets licht
op.
2) Stel het beginpunt (drempelwaarde) van de
compressie met de regelaar THRESHOLD
(32) in. Stel de compressieverhouding in met
de regelaar RATIO (41):
Positie "4":
de verhouding bedraagt 4 : 1; een wijziging
van het ingangsniveau van 8 dB boven de
drempelwaarde resulteert in een wijziging
van het uitgangsniveau van 2 dB.
Positie "∞":
de compressor werkt als signaalbegrenzer
(limiter); het uitgangssignaal wordt begrensd
tot de met de regelaar THRESHOLD inge-
stelde waarde.
Tip: Hoe hoger de drempelwaarde en hoe lager de
compressieverhouding wordt ingesteld, hoe meer
de natuurlijke dynamiek behouden blijft.
3) De led naast de regelaar THRESHOLD licht
op, als het ingangssignaal van de compres-
sor de ingestelde drempelwaarde over-
schrijdt en het uitgangssignaal gecompri-
meerd wordt. De niveauledweergave (45)
kan eveneens als instelhulp dienen. Om het
uitgangsniveau te kunnen aflezen, schakelt u
de toets AFL / PFL – MAIN (43) onder de led
uit.
Afbeelding 10 geeft als voorbeeld het uit-
gangsniveau in afhankelijkheid van het
ingangsniveau bij een drempelwaarde van
-
10 dB en verschillende compressieverhou-
dingen.
Nummer Naam
00 – 09
Vocal
10 – 19
Small Room
20 – 29
Large Hall
30 – 39
Echo
40 – 49
Echo + Verb
50 – 59
Flange + Verb
60 – 69
Plate
70 – 79
Chorus + GTR
80 – 89
Rotary + GTR
90 – 99
Tremolo + GTR
Afb. 12 Effectenoverzicht
40
Afb. 10 Stuurkarakteristieken van de compressor
Afbeelding 11 toont een ingangssignaal en
het resulterende uitgangssignaal bij een
drempelwaarde van
sieverhouding van 2 : 1. Onder de drempel-
waarde blijft het signaal ongewijzigd en
boven wordt het met een factor 2 gecompri-
meerd.
Afb. 11 In- en uitgangssignaal van de compressor
5.5 Monitoruitgangskanalen instellen
Bij gebruik van een monitorinstallatie voor de ge -
luidsregeling op het podium kunt u de uitgangs-
kanalen AUX 1 en AUX 2 als monitorkanalen
gebruiken.
1) In elk ingangskanaal waarvan het signaal
voor de geluidsregeling op het podium ge -
bruik wordt, plaatst u de schakelaar PRE /
POST (8) in de stand PRE.
2) Draai de regelaar AUX 1 en / of AUX 2 (33)
voor het totale geluidsvolume van het ge -
mengde monitorsignaal zo ver open dat het
monitorsignaal voor de volgende instellingen
goed hoorbaar is via de monitorinstallatie.
3) Meng met de regelaars AUX 1 en / of AUX 2
(9) de ingangssignalen naar de monitorkana-
len: Draai de regelaars volgens het gewenste
onderlinge geluidsvolume van de kanalen
open. In de bijbehorende ingangskanalen
moet de toets MUTE (4) uitgeschakeld zijn.
Effect
Nagalmeffect, bijzonder geschikt voor zangtoepassingen
Nagalmeffect: Simulatie van een kleine tot middelgrote ruimte
Nagalmeffect: Simulatie van een grote zaal
Echo-Effekt
Combinatie van echo-effect en nagalmeffect
Combinatie van flanger-effect en nagalmeffect
Simulatie van een klassieke, helder klinkende galmplaat
Gitaareffect: Chorus
Gitaareffect: Rotary (Leslie-effect)
Gitaareffect: Tremolo
bij een drempelwaarde van -10 dB
-
10 dB en een compres-
bij een drempelwaarde van -10 dB en een
compressieverhouding van 2 : 1
4) Met de regelaar FX 1 TO AUX 1 (24) kunt u
het effectsignaal van de interne effectenge-
nerator FX 1 (
hoofdstuk 5.6.1) naar het
monitorkanaal AUX 1 mengen en met de
regelaar FX 2 TO AUX 2 van de processor
FX 2 naar het monitorkanaal AUX 2.
5) Stel het definitieve geluidsvolume van het
monitorsignaal in met de AUX 1 en / of AUX 2
(33).
5.6 Effecten toevoegen
5.6.1 Gebruik van de interne
effectengenerators
Met de twee interne effectengenerators FX 1 en
FX 2 kunt u 100 verschillende effecten genere-
ren, die met het mastersignaal en met het sig-
naal op de monitoruitgangskanalen AUX 1 en
AUX 2 gemengd kunnen worden. Als effectenka-
nalen voor de effectengenerators kunt u de uit-
gangskanalen AUX 3 en AUX 4 gebruiken. Hier-
onder wordt de instelling van het effectenkanaal
AUX 3 voor de processor FX 1 beschreven, de
bediening van het effectenkanaal AUX 4 voor de
processor FX 2 is identiek.
1) Om de effectinstellingen te laten horen, draait
u de regelaar FX 1 TO MAIN (23) en AUX 3
(33) eerst ongeveer in de middelste stand.
2) Draai de knop PROGRAM (26) links- of
rechtsom tot het nummer van het gewenste
effect (
afb. 12 Effectenoverzicht) knippe-
rend op het display (27) weergegeven wordt.
Bevestig de keuze door op de knop te druk-
ken: het nummer stopt met knipperen, het
effect is ingeschakeld.
3) Meng met behulp van de regelaars AUX 3 (7)
de signalen van de ingangskanalen met het
signaal op het effectenkanaal AUX 3. Met
deze regelaars kunt u voor elk kanaal afzon-
derlijk de gewenste effectintensiteit instellen.
Het signaal wordt na de schuifregelaar (1)
afgenomen, d. w. z. dat de effectsterkte van
een kanaal steeds in verhouding is tot het
ingestelde kanaalniveau.
4) De led naast de toets PEAK / MUTE (25) dient
bij ingeschakelde effectengenerator als over-
sturingsled. Hiermee kunt u de uitsturing grof
regelen. Als de led oplicht, draait u de rege -
laars AUX 3 (33) overeenkomstig terug.
5) Stel de effectintensiteit voor het mastersig-
naal in met de regelaar FX 1 TO MAIN.
6) U kunt het effectsignaal met de regelaar FX 1
TO AUX 1 (24) ook met het signaal op het uit-
gangskanaal AUX 1 mengen.
7) U kunt de effectengenerator met een op de
jack FOOT-SW 1/ 2 (50) aangesloten voet-
drukknop (hoofdstuk 4.9) en met de toets
PEAK / MUTE (25) uit- en opnieuw inschake-
len (de toets vergrendelt niet). Als hij uitge-
schakeld is, licht ter controle de led naast de
toets PEAK / MUTE op.
Parameter
uitklinktijd 0,8 – 0,9 s, pre-delaytijd 10 – 45 ms
uitklinktijd 0,7 – 2,1 s, pre-delaytijd 20 – 45 ms
uitklinktijd 3,6 – 5,4 s, pre-delaytijd 23 – 55 ms
vertragingstijd 145 – 205 ms
vertragingstijd 208 – 650 ms, uitklinktijd 1,7 – 2,7 s
snelheid 0,8 – 2,52 Hz, uitklinktijd 1,5 – 2,9 ms
uitklinktijd 0,9 – 3,6 s
snelheid 0,92 – 1,72 Hz
modulatiediepte 20 – 80 %
snelheid 0,6 – 5 Hz