Wanneer de mensen op een vast obstakel stuiten, stop de motor dan onmiddellijk en controleer de messen! De splitpennen
kunnen beschadigd of gebroken zijn.
Draag altijd zware werkhandschoenen wanneer u met de maaimessen werkt.
Gebruik altijd alleen mensen die worden aanbevolen door de fabrikant of de leverancier van de tractor-maaier. Het gebruik
van messen en/of bevestigingsmaterialen die niet worden aanbevolen, kan leiden tot slechte maairesultaten, beschadiging
van de machine en in het geval dat zij tijdens gebruik losraken, tot letsel van personen.
6.3.7 MAAIMECHANISME - INSPECTIE EN UITBALANCEREN
U bereikt de beste maairesultaten wanneer het maaimechanisme is ingesteld op de juiste maaihoogte en de beide zijden van het
mechanisme waterpas zijn.
Voor u de aanpassing uitvoert:
} Plaats de machine op een zo vlak mogelijke ondergrond, pomp alle banden op tot de aanbevolen spanning (80 -140 kPa,
± 10 kPa tussen de individuele banden) en zet de machine vast zodat verplaatsing onmogelijk is (bijv. met een geschikte wig,
enz.).
} Zet de hendel voor de hoogte-afstelling van het maaimechanisme in positie 1.
Het maaimechanisme is voorzien van kunststof kappen die voorkomen dat iemand met zijn hand in aanraking kan komen
met onderdelen van het maaimechanisme en met onderdelen van het aandrijfgedeelte van de machine.
Deze kappen kunnen heel snel en gemakkelijk worden verwijderd met de snelkoppelingspennen opzij van de kappen.
Schuif een schroevendraaier in de groef van de pen en draai naar links. Neem vervolgens de kap van de machine.
} Afstand A is de voorste rand van het maaimechanisme in de rijrichting en deze moet 23 - 25 mm boven de grond
zijn. Controleer dit aan beide zijden van het maaimechanisme. Als de hoogte verschilt, draai dan de borgmoeren (2)
op de betreffende trekstang (1) los en stel de hoogte af door de moeren te draaien (3). Vergeet na het instellen van
de correcte hoogte niet de borgmoeren (2) weer aan te draaien.
} Afstand B is de achterste rand van het maaimechanisme in de rijrichting en moet 28 - 32 mm boven de grond zijn,
6.3.7
dat wil zeggen, de achterste rand moet 5 mm hoger zijn dan de voorste rand. Als de hoogte verschilt, pas deze dan
aan door de moeren (4) los te draaien en de rand op de juiste hoogte af te stellen en draai vervolgens de moeren
aan met een aanhaalmoment van 55 – 65 Nm.
Als u niet zeker weet hoe u deze procedure moet uitvoeren, laat een servicecentrum het dan voor u doen.
6.3.8 MAAIMECHANISME - CONTROLEREN EN DE V-RIEM AFSTELLEN
Omdat er veel van de aandrijfriem wordt gevergd neemt de spanning van de riem van het maaimechanisme (1) na
verloop van tijd af en moet de riem worden gespannen. De riem wordt gespannen met bouten en een veer.
} Zet het maaimechanisme in stand 1.
6.3.8
} Draai met een geschikte steeksleutel moer (2) zo dat de veer (3) wordt gespannen op een waarde van 145±1 mm
(106) - 155±1 mm (124) mm.
6.3.9 MAAIMECHANISME - AANPASSEN VAN DE TANDRIEM VAN DE MESSEN
}
Plaats het maaimechanisme in de laagste positie door de hendel voor de hoogte-afstelling in positie 1 te plaatsen.
} Draai de bouten van de zijkap (1), aan de linkerzijde in de rijrichting, los en til de kap op.
6.3.9a
} Draai de bouten op de bovenkap (2) los en neem de kap af.
} Schuif een geschikte steeksleutel van onderaf onder de metalen kap en plaats deze op de bout van riempoelie (1).
Draai van bovenaf de moer van de riempoelie los.
} Draai de borgmoer (2) en moer (3) los. Draai dan met een geschikte steeksleutel moer (3) zo dat de tandriem (4)
6.3.9b
goed op spanning komt.
} De riem is goed op spanning wanneer een kracht van 4 kP (40 N; 72 Hz) op het midden van de afstand tussen
riempoelies (1) en (5) een doorbuiging van de riem van ongeveer 0,5 cm geeft.
6.3.9c
U kunt de kracht meten met een standaard mechanische dynamometer die verkrijgbaar is in winkels die dergelijke producten
verkopen.
} Draai de borgmoer (2) op spanmechanisme aan en draai weer de moer van de poelie van de tandriem (1) aan.
} Bevestig de zij- en de bovenplaat weer en zet ze vast.
231