De pomp is voorzien van een vlotterschakelaar (2) die – afhankelijk van de waterstand – ervoor zorgt
dat het toestel automatisch af- of aanslaat. Zodra de waterstand een niveau gelijk aan of lager dan het
uitschakelniveau bereikt, slaat de pomp af. Zodra de waterstand het startniveau bereikt over
overschrijdt, slaat de pomp aan. Start- en uitschakelniveau kunnen worden gewijzigd door het
loshangende deel van de kabel (3) van de vlotterschakelaar korter of langer te maken. De kabellengte
kan d.m.v. de kabelhouder (4) worden ingesteld, die zich aan het handvat (5) van de pomp bevindt.
Hierbij gaat het om de lengte van het deel van de kabel dat vrij kan bewegen en van de kabelhouder
tot aan de vlotterschakelaar loopt. Hoe langer de kabel, hoe lager het uitschakel- en hoe hoger het
startniveau. Omgekeerd daalt bij een kortere kabel het startniveau en wordt het uitschakelniveau
verhoogd.
Als de pomp via het uitschakelniveau moet afzuigen, moet de vlotter handmatig worden bediend, bijv.
door fixering in rechtopstaande positie. Alleen in deze bedrijfsmodus kan het in de technische
gegevens aangegeven minimum afzuigniveau worden bereikt. Hier moet de pomp echter continu
worden bewaakt, zodat deze niet droogloopt.
5.5.
Positie van de pomp
Bij het plaatsen van de pomp moet u erop letten dat de in de technische gegevens aangegeven
maximale dompeldiepte niet wordt overschreden. Tegelijkertijd mag het minimum zelfaanzuigniveau
niet worden onderschreden. Tijdens het gebruik van de pomp mag de waterstand dan tot het minimum
afzuigniveau dalen.
Plaats de pomp op een stevige ondergrond. Plaats de pomp nooit direct op losse stenen of zand. Let
er bij het plaatsen van de pomp goed op dat de pomp niet kan omvallen of met zijn aanzuigopeningen
(6) in de bodem kan inzinken. Het aanzuigen van zand, modder of soortgelijke stoffen moet worden
voorkomen.
Gebruik voor het plaatsen, optillen en dragen van de pomp uitsluitend het handvat. Gebruik zonodig
voor het neerlaten en omhoogtrekken van de pomp een geschikt touw dat aan het handvat wordt
bevestigd. Gebruik voor het plaatsen, optillen of dragen van de pomp nooit de drukslang, het netsnoer
of de kabel van de vlotterschakelaar.
6. Elektrische aansluiting
Het toestel beschikt over een netsnoer met stekker. Om gevaren te voorkomen, mogen het netsnoer
en de stekker uitsluitend door een vakman worden vervangen. Draag de pomp nooit aan het netsnoer
en gebruik het snoer niet om de stekker uit het stopcontact te trekken. Bescherm de stekker en het
netsnoer tegen hitte, olie en scherpe randen.
De gebruikte netspanning moet met de in de technische gegevens aangegeven
waarden overeenstemmen. De persoon die verantwoordelijk is voor de installatie
moet verzekeren, dat de elektrische aansluiting beschikt over een aarding die
beantwoordt aan de norm.
De elektrische aansluiting moet van een gevoelige aardlekschakelaar (FI-
schakelaar) zijn voorzien: ∆ = 30 mA (DIN VDE 0100-739).
Verlengkabels mogen geen kleinere doorsnede hebben dan rubberslangen met het
symbool H07RN-F (3 x 1,0 mm²) conform VDE. Netstekkers en koppelingen moeten
spatwaterdicht zijn.
7. Ingebruikname
Tijdens het gebruik van de pomp mogen zich geen personen in het water bevinden.
De pomp mag uitsluitend voor het op het typeplaatje aangegeven toepassingsgebied
worden gebruikt.
Drooglopen - het pompen van het toestel zonder waterdoorvoer - moet worden
voorkomen, omdat de pomp bij watergebrek oververhit kan raken. Dit kan
aanzienlijke schade aan het toestel veroorzaken.
4
39