6.2 DAGELIJKSE INSPECTIE EN ONDERHOUD
- Voordat u begint met onderhoud moet u bekend zijn met alle instructies, beperkingen en
aanbevelingen in deze handleiding.
- Haal altijd de sleutel uit het contact en neem de bougiekabels los, voordat u schoonmaak-,
onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uitvoert.
- Draag wanneer u aan het werk bent, altijd geschikte werkkleding en -schoenen. Draag
geschikte werkhandschoenen wanneer u met de messen in aanraking komt of gedurende
activiteiten waarbij u zich zou kunnen snijden.
- Zorg ervoor dat u geen brandstof, olie of andere gevaarlijke stoffen morst.
Volg bij het afvoeren van gebruikte olie, brandstof of andere gevaarlijke stoffen altijd de
geldende milieuwetten.
6.2.1 VOOR U WERKZAAMHEDEN BEGINT
BANDENSPANNINGSCONTROLE
Controleer de bandenspanning regelmatig en zorg ervoor dat deze voldoet aan de vereisten. Voor een
gelijkmatig maairesultaat is het handhaven van een juiste spanning belangrijk. Andere waarden voor de
bandenspanning kunnen het rijden belemmeren en zelfs leiden tot verlies van controle.
De luchtdruk in de voor- en achterbanden moet tussen de 80 - 140 kPa zijn. Het verschil tussen de
individuele banden mag ± 10 KPa zijn.
CONTROLE VAN HET OLIEPEIL
Plaats de grasmaaier op een vlakke ondergrond. Open de motorkap en draai de olietankdop los. Schroef
de peilstok los, veeg deze schoon, steek de peilstok weer in en schroef weer vast. Schroef vervolgens de
peilstok weer los en lees het oliepeil af.
Het oliepeil moet tussen de twee markeringen op de peilstok staan. Zo niet, voeg dan motorolie toe
totdat de "FULL" markering is bereikt.
Verdere informatie over het controleren en vervangen van olie staat vermeld in een aparte
handleiding van de motorfabrikant.
KABELS EN BEVESTIGING VAN SCHROEVEN CONTROLEREN
Controleer de status van de kabels (visueel) en of de schroeven vastzitten (met de hand).
DE REMFUNCTIE CONTROLEREN
Controleer dat de remmen goed werken. Ga als volgt te werk:
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en zet de motor uit.
Druk het rempedaal in en schakel de parkeerrem in.
Met de koppelinghendel onderbreekt u de aandrijving van de achterwielen.
Probeer de machine naar voren te duwen. Als de achterwielen draaien, moeten de remmen worden
nagezien. Neem contact op met een geautoriseerde onderhoudsdienst die ze kan afstellen.
6.2.2 NADAT U WERK HEBT BEEINDIGD
MACHINE-INSTELLINGEN
Breng, na het maaien het maaimechanisme in de hoogste stand en onderbreek de aandrijving van de
achterwielen.
Schakel het contact uit, duw op het rempedaal en parkeer de maaier met de handrem. Sluit de
benzinekraan van machines met een motor van het type BS15 (15.5-hp).
DE MACHINE REINIGEN
Verwijder al het vuil en gemaaid gras van het oppervlak van de tractor, de afvoerbuis en het
maaimechanisme.
Reinig de stoffen zak van de grasopvangbak grondig. Als er gras in blijft zitten, kan de machine de
grasopvangbak niet goed vullen.
DE MACHINE WASSEN
Parkeer de machine, voor u gaat wassen, op een geschikte vlakke ondergrond.
205