5.4.3 DE HOOGTE VAN HET MAAIMECHANISME INSTELLEN
Als u het maaimechanisme hoger van de grond wilt hebben, beweegt u de hendel
omhoog.
Als u het maaimechanisme dichter bij de grond wilt hebben, beweegt u de hendel
omlaag.
- Stand "1" wordt gebruikt voor het volgen van ongelijk terrein. Gebruik deze instelling niet
permanent, want het zal leiden tot snellere slijtage van onderdelen van het maaimechanisme.
Als u de regelkracht voor het lichten van het maaimechanisme wilt laten afnemen of toenemen, moeten
de trekbalken die de hoogte van het maaimechanisme bepalen, worden bijgesteld. Ga als volgt te werk:
Haal de afdekking van het maaimechanisme (
de machine.
De trekbalken van de hefhendel van het maaimechanisme worden door de schachten in het
frame geduwd en zitten op hun plaats vast met twee moeren.
De trekbalken van de hefhendel van het maaimechanisme worden door de schachten in het
frame geduwd en zitten op hun plaats vast met twee moeren.
5.4.4 HET MAAIMECHANISME UITBALANCEREN
Voor de beste maairesultaten moet het maaimechanisme op de juiste hoogte worden ingesteld. Het
aanpassingsproces wordt uitgelegd in hoofdstuk "6.3.7 MAAIMECHANISME - INSPECTIE EN UITLIJNEN"
van deze handleiding.
5.5. UW MAAIER BESTUREN
Algemene waarschuwing voordat u gaat rijden:
Controleer dat de parkeerrem is uitgeschakeld. De parkeerremhendel mag niet in stand "2" blijven
staan (
4.2). De parkeerrem wordt automatisch vrijgegeven als het rempedaal wordt ingedrukt.
De koppelingshendel moet in stand "1" staan, d.w.z., de koppeling moet zijn uitgeschakeld.
Wanneer u rijdt naar een gebied waar u wilt gaan maaien, moet het maaimechanisme uitgeschakeld
zijn en in de hoogste stand staan, d.w.z., de hendel van de hoogte-instelling van het maaimechanisme
moet in stand "7" staan.
Wanneer u rijdt over een obstakel van meer dan 8 cm hoog (stoepranden, enz.) moet u de
rijplanken gebruiken zodat schade aan het maaimechanisme en de aandrijving wordt voorkomen.
Voorkom dat de voorwielen hard in aanraking komen met massieve obstakels. Dit kan de voorassen
beschadigen, vooral bij hoge snelheden.
5.5.1 VOORWAARTS/ACHTERWAARTS RIJDEN
Beweeg de gashendel langzaam naar de stand "MIN". Zo laat u het toerental afnemen.
Druk nu rustig het gaspedaal in afhankelijk van de rijrichting (vooruit of achteruit).
Waarschuwing! Het te snel indrukken van het pedaal kan leiden tot een ongeluk!
- Een voorwaartse/achterwaartse wijziging van richting is alleen mogelijk nadat de
machine is gestopt! Als u de machine niet stilzet, kan de overbrenging beschadigd raken.
- Bedien nooit het gaspedaal en het rempedaal tegelijkertijd. Dit kan de overbrenging
beschadigen.
6.3.7 en
6.3.7b) aan beide zijden van
201
5.4.3