3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie-weerstand zoals beschre-
ven in EN 1175-1, EN 50272 en EN 1987-1.
De gemiddelde isolatie-weerstand van de bat-
terij mag niet lager zijn dan 50 Ω/Volt nomi-
nale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is
dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om
lekspanningen te voorkomen.
Vloeistof in de container wegzuigen en volgens
de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na
het reinigen van de beschadigde delen worden
hersteld om de isolatie waarde volgens
EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie
te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw
servicedienst bellen.
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet
voor een langere periode moet volledig volge-
laden worden weggezet in een vorstvrije ruim-
te. Om schade te voorkomen moet één van de
volgende methoden worden toegepast:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens
punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van
2,23 Volt x het aantal cellen
De levensduur van de batterij wordt, ook als de
batterij niet wordt gebruikt, met deze periode
verminderd.
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden
gesignaleerd dan kunt u het beste de service-
dienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3)
vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicecontract met ons afsluiten helpt
het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
7. HOPPECKE trak® air
1. Men dient er voor te zorgen dat de bij de
batterij horende acculader geschikt is voor
elektrolytcirculatie.
2. Voor de ingebruikname van een trak® air
batterij is een systeemcontrole absoluut
noodzakelijk. Deze dient als volgt te worden
uitgevoerd:
- contact met de luchtaansluitingen tot
stand brengen
Visuele controle van de elektrolytoppervlak-
ken van alle cellen ten aanzien van bewe-
ging en opstijgende luchtbelletjes.
De ingebruikname als trak® air batterij mag
slechts dan plaatsvinden, wanneer alle cel-
len voldoende worden "gemengd".
3. De volgorde van het trak® air systeem mag
in de schakelvolgorde niet worden veran-
derd. Men dient ervoor te zorgen dat de
afzonderlijke slangen te allen tijd ver
genoeg op de T-stukken gestoken zijn,
zodat dichtheid en stabiliteit gegarandeerd
zijn.
Slangverbinding niet knikken!
Terug naar leverancier
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof.
Pb
4. Gebruikstip
Er mag alleen gereinigde lucht in de cellen
worden geleid. Dit dient door middel van
een passende filter te worden veilig gesteld.
HOPPECKE acculaders met Airpomp zijn
in het algemeen van een dergelijke filter
voorzien.
8. AquaFill waterbijvulsystemen
1 watervoorraadreservoir
2 afvoeraansluiting met kogelkraan
3 aftappunt met magneetventiel
4 aftappunt met kogelkraan
5 stromingsschakelaar
6 batterijaansluitkoppeling
7 acculader
Functie
In de stop wordt een ventiel door de vlotter
bewogen. Dit ventiel bestuurt de bijvulproce-
dure ten aanzien van de vereiste hoeveelheid.
De aanwezige waterdruk blokkeert de verdere
watertoevoer en zorgt voor een correcte afslui-
ting. Voor een onberispelijke werking van het
waterbijvulsysteem dient op de volgende pun-
ten te worden gelet.
Vullen
Het bijvullen dient ½ uur voor het einde van
het volladen te worden uitgevoerd. Wanneer
het bijvullen manueel geschiedt, dient weke-
lijks slechts één keer het vulsysteem na het
beëindigen van het opladen te worden aan-
gesloten.
Bij automatisch vullen schakelt de HOPPECKE
lader het elektromagnetische ventiel (1 ~
230 V) over naar het juiste navultijdstip.
De benodigde navultijd is programmeerbaar.
Vulduur
De vulduur is afhankelijk van de belasting
gedurende het gebruik en van de daarbij op-
tredende omgevingstemperatuur. Over het alge-
meen duurt de totale vulprocedure ongeveer 3
minuten, daarna dient de watertoevoerleiding
naar de accu te worden gescheiden.
Arbeidsdruk
De waterbijvulinstallatie dient zo te worden
geïnstalleerd dat er een waterdruk van 0,2 tot
0,6 bar ter hoogte van de bovenkant van de
batterij aanwezig is. De watertank dient op
een hoogte van 3 tot 7 meter geïnstalleerd te
worden. Bij de keuze van de buisdiameter
moet het aantal aftappunten en de lengte van
de leiding in aanmerking worden genomen.
Zuiverheid
Het voorraadreservoir mag slechts water
bevatten dat ten aanzien van de zuiverheid
aan DIN 43530-4 voldoet. Reservoir en buis-
leidingsysteem mogen geen vuildeeltjes bevat-
ten, die de werking van de stop kunnen belem-
meren. Om veiligheidsredenen dient er een fil-
ter met een max. doorlaat van 100 tot 300 μm
in de hoofdleiding naar de accu te worden
ingebouwd.
Slangverbinding op de accu
De slangverbinding van de afzonderlijke cellen
binnenin de accu is aan de aanwezige elektri-
sche schakeling toegewezen. Wijzigingen
mogen niet tot stand worden gebracht.
Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het gebruik van
lood-accumulatoren is aangegeven met 55 °C.
Het waternavulsysteem kan kortstondig hoger
worden belast.
Met AquaFill voorziene accu's mogen alleen
in ruimten met temperaturen > 0 °C worden
gebruikt (anders gevaar door bevriezen van
het systeem).
Stromingsschakelaar
Ter controle van de vulprocedure kan in de
wateraanvoerleiding voor de batterijaansluit-
koppeling een stromingsschakelaar worden
ingebouwd. Bij het vullen perst de stroming
van het van bovenaf doorstromende water de
kogel tegen de onderste aanslag van het buis-
je aan. Na het sluiten van de stoppen geeft de
dan bovendrijvende kogel het einde van de
navulprocedure aan.
Stoplichter
Voor het uittrekken van de AquaFill-stop mag
alleen een speciaal gereedschap worden
gebruikt. Het uitlichten met de stop dient zeer
zorgvuldig te worden uitgevoerd om beschadi-
gingen te voorkomen.
Technische gegevens
P
zelfsluitdruk
> 1,2 bar
S
D
debiet van het open ventiel
bij een aanwezige waterdruk
van 0,1 bar
350 ml/min
D
max. toegestane lekhoeveel-
1
heid van het gesloten ventiel
bij 0,1 bar
2 ml/min
t
temperatuurbereik
0 °C tot
+65 °C
P
drukbereik waarin moet
a
worden gewerkt
0,2–0,6 bar
17