lateur vrij een gewenste instructie uit de beschikbare instructies op de dimmer aan
een gewenste toets van de zender koppelen. Nadat een procedure in "Werkwijze II"
is uitgevoerd, moet om een andere instructie aan een andere toets te koppelen de
procedure herhaald worden. De instructies die met een procedure in "Werkwijze II"
kunnen worden opgeslagen, zijn de volgende:
• Dimmer Up > Dimmer Down > Dimmer Up > etc..... / Toggle:
– als de toets langer wordt ingedrukt (langer dan een seconde) verhoogt de dim-
mer de lichtsterkte van de lamp (functie "Dimmer Up"). Als de toets wordt losgela-
ten en vervolgens weer langer wordt ingedrukt, verlaagt de dimmer de lichtsterkte
van de lamp (functie "Dimmer Down");
– als de toets kort wordt ingedrukt (korter dan een seconde) schakelt de dimmer
de aangesloten lichtbron in (On) of uit (Off) (functie "Toggle").
• Dimmer Up:
deze instructie werkt zoals beschreven in de paragraaf "Werkwijze I".
• Dimmer Down:
deze instructie werkt zoals beschreven in de paragraaf "Werkwijze I".
• Toggle:
deze instructie werkt zoals beschreven in de paragraaf "Werkwijze I".
• Lichtsterkteniveau (1 / 2 / 3 / 4):
elk van deze instructies hoort bij een specifieke lichtsterktedrempel. De fabrieksin-
stelling van de bij elk niveau behorende waarde staat in de volgende tabel:
Lichtsterkteniveau 1 = drempel bij 25 %
Lichtsterkteniveau 2 = drempel bij 50 %
Lichtsterkteniveau 3 = drempel bij 75 %
Lichtsterkteniveau 4 = drempel bij 100 %
De waarde van de lichtsterktedrempel behorend bij elk niveau kan worden gewij-
zigd met de procedures die beschreven staan in hoofdstuk 11. Let op! – Als de
ingestelde waarde lager is dan de waarde van de "minimale lichtsterkte" (die welke
is ingesteld met de procedures in hoofdstuk 4), dan zal de lamp zich onsamenhan-
gend gedragen; bijvoorbeeld, als een instructie voor inschakeling wordt gestuurd
gaat de lamp niet aan.
Voorbeeld: als er een ledlamp (waarde van de "minimale lichtsterkte" van dit type
lamp = 30%, weergegeven in Tabel A) aan de dimmer is aangesloten en de instruc-
tie "Lichtsterkteniveau 1", met drempel bij 25% (fabriekswaarde), wordt gestuurd,
blijft de lamp uit omdat 25% lager is dan 30% (waarde van de minimale lichtsterkte
voor dit type lamp).
• Off:
met deze instructie wordt de lamp uitgeschakeld.
• On:
met deze instructie wordt de lamp ingeschakeld op 100% van zijn lichtsterkte.
6.2 - Overige waarschuwingen voor de programmeringen
De dimmer kan doorgaans met verschillende technieken geprogrammeerd wor-
den. Met enkele kan de dimmer "op afstand" geprogrammeerd worden, zonder
daadwerkelijk de programmeringstoets te gebruiken.
A) Programmering uitgevoerd met een andere, reeds in de dimmer opge-
slagen zender(*). De beschikbare procedures voor deze techniek staan in
de paragrafen 8.1 - 8.2 - 8.3 - 11.1 - 13.1.
B) Programmering uitgevoerd met de programmeringstoets van de dim-
mer. De beschikbare procedures voor deze techniek staan in de paragrafen
9.1 - 9.2 - 11.2 - 12.1 - 12.2 - 13.2.
C) Programmering uitgevoerd met een externe knop, aangesloten aan
de dimmer. De beschikbare procedures voor deze techniek staan in de pa-
ragrafen 10.1 - 10.2 - 11.3 - 12.3 - 12.4 - 13.3.
• De led van de dimmer kan vier soorten signaleringen uitvoeren: aan, uit, lang knip-
peren, kort knipperen. Het knipperen heeft de volgende duur:
– lang knipperen: Led 1,5s aan en 1,5s uit.
– kort knipperen: Led 0,5s aan en 0,5s uit.
• Tijdens de uitvoering van een procedure voert de led op de dimmer signaleringen
uit als antwoord op de verrichtingen van de installateur. Op hetzelfde moment
reproduceert de aangesloten lamp de signaleringen van de led om de zichtbare
communicatie te versterken. Dit is vooral handig als de led vanwege de installatie-
eisen niet zichtbaar is. Echter, de signaleringen van de lamp kunnen door enkele
factoren worden beperkt: a) de led knippert niet alleen maar verandert ook van
kleur om te communiceren, terwijl de lamp maar één kleur heeft; b) bij het uitscha-
kelen van de lamp slaat de dimmer de laatstgebruikte lichtsterktewaarde op. Als
deze waarde te hoog of te laag is, kan dit ervoor zorgen dat tijdens de procedure
bepaalde signaleringen van de led niet kunnen worden gereproduceerd. Daarom
raden we aan om, alvorens een procedure uit te voeren, de lichtsterkte van de
lamp naar ongeveer 50% te brengen; c) een fluorescentielamp garandeert niet dat
het knipperen in de juiste volgorde wordt uitgevoerd.
• Naast de signaleringen van de led tijdens de procedures, voert deze ook andere
algemene signaleringen uit:
– 6 keer groen knipperen. Dit gebeurt aan het eind van een procedure voor het
opslaan van een zender om aan te geven dat het geheugen vol is en het niet is
gelukt om die zender op te slaan.
– 2 keer groen knipperen. Als dit gebeurt wanneer de stroom naar de dimmer
wordt ingeschakeld, betekent dit dat zijn geheugen leeg is (= er is geen enkele
zender opgeslagen). Als dit aan het eind van een procedure voor het opslaan van
Nederlands – 5