*** Bij 300 bar is de formule PxV niet meer geldig omdat de samendrukbaarheidsfactor het beschikbare
luchtvolume met ongeveer 8% vermindert.
6.
Werkingsprincipes
6.1
De perslucht in de gasfles(sen) wordt door de reductor RB (3) tot de druk van 5.5 bar terug gebracht en
gaat via de voedingsleiding naar de automatische vraagklep (4), die aan het ademmasker (5) is aangesloten.
Na de eerste inademing, die de blokkeringsvoorziening (17) disactiveert, begint de leveraar de nodige lucht
te geven, hierbij wordt altijd een positieve druk binnen het masker gehandhaafd.
Wanneer de druk daalt naar 55+-5 bar zal de middendruk aan de uitgang van de reductor (normaal op 5,5
bar) plotseling naar 8 bar gaan en daardoor het geluidsalarm van het masker activeren. Bij elke inademing
zal men een geluid worden geproduceerd dat voortduurt totdat de luchtreserve helemaal op is.
Het alarm gaat ook af in een voorziening die een onderbroken signaal geeft om de aandacht van de assistent
te trekken. Ook deze voorziening houdt pas op als de luchtreserve helemaal op is.
6.2
De ademhaler RL moet op een druk van 5,5 bar worden gevoed. Als de lucht door een compressor wordt
geleverd, dan kan de signaalgever in het masker niet werken. Wanneer de lucht van een compressor komt,
moet men controleren dat de lucht behoorlijk wordt gefilterd en dat er geen vaste of vloeibare deeltjes in
zitten. (EN 12021)
Om een systeem met signaalgever voor opraken van de luchtreserve te kunnen gebruiken, moet deze
gevoed worden door een systeem met een gasfles onder hoge druk, met drukreductor RB(3) en
geluidsignaal (21). Het werkingsprincipe is hetzelfde als voor die, welke beschreven werd voor de
ademhaler RC (par.7.1).
7.
GEBRUIK
N.B.: Men mag alleen apparatuur gebruiken, die van te voren gecontroleerd is.Voor het gebruik is men
verplicht om de hier beschreven proeven uit te voeren.
7.1 Montage van de gasfles(sen – RC MK2
Leg de gasflessen in hun zitting. Sluit de kleppen van de gasflessen met de hogedrukslang aan op de
drukreductor. Draai de connector met de hand aan zover als nodig.
7.2 Aansluiting van de leveraar (snelkoppelingen)
Steek de volle kant van de middendruk-snelkoppeling in de holle kant. Druk enigszins zodat de aansluiting
tot stand komt.
NB:Om het verbindingsstuk weer los te maken, moet men een lichte axiale druk uitoefenen en
tegelijkertijd de krans van de holle kant terugtrekken. Niet losmaken wanneer de lijn onder druk staat.
Druk op knop (17) van de leveraar om te voorkomen dat er lucht verloren gaat tijdens het aantrekken.
7.3 Controle van de juiste aansluiting van de RC-slangen
De middendrukslang van de leveraar moet aan het uiteinde van de aanvoerslang worden gezet, en deze op
zijn beurt op de draagriem.
NB: Gebruik de apparatuur niet als de aanvoerslang niet op de juiste manier door de steunriem wordt
gedragen.
7.4 Drukcontrole van de gasflessen
Blokkeer de leveraar door op de knop (17) te drukken. Open de klep van de gasfles; op de manometer moet
men een druk van tenminste 190 bar lezen voor gasflessen van 200 bar bedrijfsdruk, en 280 bar voor die
van 300 bar.
7.5 Lekcontrole van het hogedrukgedeelte
Sluit de klep van de gasfles. De druk op de manometer mag niet sneller verminderen dan 20 bar in een
minuut.
7.6 Controle van het geluidsalarm
• Open de klep van de gasfles en zet de apparatuur onder druk
• Sluit de klep van de gasfles
• Haak de voorziening (17) van de leveraar af door de rubber knop (4) in te drukken
46