6.3 Sondesignaal
De sonde stuurt een opsporingssignaal met een hoge piek en twee nulpunten rechts en links van de piek
(voorste of achterste nulpunt). Hoe dieper de sonde zich bevindt, des te groter is de afstand tussen deze twee
nulpunten.
Op het display van het DETECTIEAPPARAAT worden de piek en de nulpunten als volgt weergegeven:
Terwijl de gebruiker de sonde vanuit een willekeurige richting nadert, ontvangt het detectieapparaat het voorste of
achterste nulpunt. De nulpunten worden weergegeven door middel van een blauwe dubbele cirkel
Achter de nulpunt verschijnt een pijl
Als de gebruiker de pijl
verschijnt.
Piek-opsporingssignaal
6.4 Bedrijfsmodus en frequentie van het DETECTIEAPPARAAT instellen
1.
2.
3. Waarborg dat de sondefrequentie overeenkomt met de frequentie die op de DRAADLOZE MONITOR of in de
LEIDINGINSPECTIE-APP ingesteld werd.
NEDERLANDS
volgt, bereikt hij het punt met het piek-opsporingssignaal waar het sondesymbool
OVER.
die in de richting van de sondepositie wijst.
.
13