46 – NL
FMT230, FMT250 THERMISCHE MASSADEBIETMETER | CI/FMT230/250-X1 REV. B
... 8 Ingebruikname en werking
Controle voor de inbedrijfstelling
Voor de ingebruikname van het apparaat moeten de volgende
punten worden gecontroleerd:
•
De juiste bedrading conform Elektrische aansluitingen op
pagina 39.
•
De juiste aarding van het apparaat.
•
De omgevingsomstandigheden moeten overeenstemmen
met de informatie in de technische gegevens.
•
De voeding komt overeen met de informatie op het
typeplaatje.
LET OP
Beschadiging van het apparaat door onderspanning
Bij een lagere spanning dan op het typeplaatje aangegeven
neemt de stroomopname van het apparaat toe.
Hierdoor kunnen de interne zekeringen beschadigd raken.
•
Zorg ervoor dat de spanning niet onder de minimale
bedrijfsspanning van het apparaat daalt (zie ook
Elektrische gegevens van de in- en uitgangen op pagina
41).
Voeding inschakelen
1. Schakel de voeding in.
2. Voer de parametrering van de debietmeter uit (zie
Parametrering van het apparaat op pagina 46).
De debietmeter is nu bedrijfsklaar.
Controle na het inschakelen van de voeding
Na de ingebruikname van het apparaat moeten de volgende
punten worden gecontroleerd:
•
De parameters zijn overeenkomstig de
bedrijfsomstandigheden geconfigureerd.
254
Parametrering van het apparaat
Aanwijzing
Voor uitvoerige informatie over de bediening en parametrering
van het apparaat de bijbehorende handleiding (OI) volgen!
Aanwijzing
•
Het apparaat beschikt niet over bedieningselementen voor de
parametrering ter plaatse.
•
De parametrering vindt naar keuze plaats via de Modbus-
interface of via de lokale bedieningsinterface van het
apparaat.
Normaal gesproken dienen bij de ingebruikname minstens de
volgende parameters te worden ingesteld:
•
De Modbus-slave-ID, -baudrate en -parity,
•
De eenheden voor het massadebiet, de dichtheid, de
temperatuur en het volumedebiet,
•
De impulsbreedte en de pulsfactor voor de impulsuitgang,
•
Massflow CutOff.
De instellingen voor de Modbus-interface en de impulsuitgang
zijn alleen noodzakelijk, als de betreffende uitgangen ook worden
gebruikt.
Parametrering via de modbus-interface
Bij het parametreren via de Modbus-interface
Interfacebeschrijving in de bedieningshandleiding moet het
volgende in acht worden genomen.
Fabrieksinstelling van de Modbus-slave-ID (adres)
De Modbus Slave ID van het apparaat is vooraf in de fabriek
ingesteld. De Modbus Slave ID komt overeen met de laatste twee
tekens van het serienummer van het apparaat op het typeplaatje.
1 Serienummer
Afbeelding 34: Modbus-adres op het typeplaatje (voorbeeld)
2 Modbus slave-ID in
leveringstoestand