dan altijd de sensor(en) en accessoire(s) in voordat
u het product inschakelt. Anders kan het product
de radioverbinding niet tot stand brengen.
Bij gebruik van een configuratie met bedrade sensoren
(Transmitter RS), schakelen de sensor of sensoren
automatisch in wanneer het product wordt gestart.
Schakel ook altijd het accessoire/de accessoires
(HHD-handtoestel of AL63 groot scherm in slave-
NL
modus) in voordat u het product inschakelt.
NB: Zie de sensor-, HHD- en AL63-
handleidingen voor informatie over het opstarten.
NB: Bij gebruik van een tijdvertragingsrelais
zoals gespecificeerd in paragraaf 5.3, is het niet
nodig om de AL63 voor het product in te schakelen.
De AAN/UIT-hoofdknop op de AL63 moet echter altijd
ingeschakeld zijn.
5.8. Het product opstarten
NB: Het product mag pas worden gestart nadat
het product correct is geïnstalleerd.
NB: Het is mogelijk om een netwerk op te
zetten dat bestaat uit maximaal vier sensoren en drie
accessoires.
Om de Dynafor
op de AAN/UIT-hoofdschakelaar op het voorpaneel van
het toestel om het in te schakelen (zie afbeelding 1).
5.8.1. WL-configuratie
Wanneer het product is ingeschakeld, zoekt het
automatisch naar sensoren en accessoires in zijn
omgeving, op een gedefinieerd kanaal. Als het kanaal
al bezet is, schakelt hij automatisch door. Er zijn
maximaal 10 kanalen beschikbaar en daarmee ook
13.1 & §5.8.1
10 configuraties. De zoektijd voor de toestellen is
één minuut. Zodra het zoeken is voltooid schakelt het
product over naar het volgende scherm:
64
DMU-monitor op te starten, drukt u
TM
U kunt navigeren via de pijltjesknoppen omhoog en
omlaag. (Zie afbeelding 1.) Sensoren die niet zijn
gekoppeld worden standaard aangemerkt met een
rood kruisje.
Door op de knop "OK" te drukken (zie afbeelding 1)
wordt de sensor of het accessoire geselecteerd om te
koppelen. Het kruisje wordt vervolgens groen.
Alle
sensoren
en
accessoires
geselecteerd door op "Alles selecteren" te drukken.
Nadat u ze allemaal hebt geselecteerd, kunt u het
verbinden van de sensoren starten door de OK-knop
ingedrukt te houden.
De koppeling van een sensor wordt bevestigd wanneer
de twee LED's aan de voorkant van de sensor enkele
seconden ononderbroken branden.
De koppeling van accessoires wordt bevestigd door de
lastweergave op de sensor.
Zodra het koppelen is voltooid, schakelt het product
automatisch over naar het hoofddisplay.
NB: Het is niet nodig om de sensoren elke keer
te koppelen wanneer het systeem wordt opgestart.
De koppeling wordt automatisch uitgevoerd zodra de
eerste koppeling is uitgevoerd.
5.8.2. RS-configuratie
Wanneer het product wordt ingeschakeld, koppelt het
automatisch met eventuele sensoren en accessoires.
Het product schakelt automatisch over naar het
hoofddisplay.
5.8.3. Controle van de status van de relais en het
netwerk
Wanneer het product is ingeschakeld, controleert het
ook de relais in de volgende volgorde:
• Alle relais-LED's branden gedurende 2 seconden
constant rood (zie afbeelding 1)
• Alle
relais-LED's
branden
afbeelding 2) gedurende 2 seconden
• Alle relais-LED's knipperen groen (zie afbeelding 2)
gedurende 2 seconden
• Uitschakeling van de 5 relaisindicatoren (item B
afbeelding 1) als er geen drempel is ingesteld
• Continue
werking
van
groen als het netwerk tot stand is gebracht (item D
afbeelding 1)
NB: In het geval van een storing of verlies
van een of meer sensoren, zal de netwerkindicator
knipperen of constant rood blijven.
kunnen
worden
continu
groen
(zie
de
netwerkindicator
in