• Maak de gesatineerde buitenkant van roestvrij staal, het
oppervlak van de bereidingsbakken en het oppervlak van
de kookplaten iedere dag schoon.
• Laat de inwendige delen van het apparaat minstens
tweemaal per jaar schoonmaken door een geautoriseerd
technicus.
• Reinig het apparaat niet met directe waterstralen of stralen
met hoge druk.
• Gebruik geen bijtende producten om de vloer onder het
apparaat schoon te maken.
GESATINEERDE OPPERVLAKKEN VAN ROESTVRIJ
STAAL
• Maak de oppervlakken schoon met een doek of spons en
water en gewone, niet-schurende reinigingsmiddelen. Wrijf
de doek in de richting van de satinering. Spoel de doek
vaak uit, en maak het apparaat vervolgens goed droog.
• Gebruik geen schuursponzen of andere voorwerpen van
ijzer.
• Gebruik geen chemische producten die chloor bevatten.
• Gebruik geen scherpe voorwerpen, die de oppervlakken
kunnen krassen of beschadigen.
OPVANGLADEN
Verwijder vet, olie, voedselresten enz. van de oppervlakken...
LAVASTEEN GASGRILL
• Verwijder de grill en de vuurpot met de lavasteen erin.
• Maak de brander in de buurt van de vlam en langs de
spleten van de vlambeschermer schoon met een
metaalborstel en verwijder stof, afzettingen of vuurvast
materiaal uit de vuurpot. Zorg er hierbij voor dat de
vlamopeningen niet groter worden.
INSTRUCTIES VOOR HET ONDERHOUD
AANWIJZINGEN VOOR DE ONDERHOUDSMONTEUR
De fabrikant van het apparaat kan niet verantwoordelijk
worden geacht voor eventuele schade die veroorzaakt
wordt door het niet naleven van de hieronder vermelde
verplichtingen.
• Lees deze handleiding aandachtig, want zij levert
belangrijke informatie over de veiligheid bij de installatie,
het gebruik en het onderhoud van het apparaat.
• De installatie, aanpassing aan een ander gastype en het
onderhoud van het apparaat moeten worden uitgevoerd
door gekwalifi ceerd personeel dat hiertoe geautoriseerd is
door de fabrikant, in overeenstemming met de geldende
veiligheidsvoorschriften
handleiding.
• Stel het model van het apparaat vast. Het model wordt
aangegeven op de verpakking en op het gegevensplaatje
van het apparaat.
• Installeer het apparaat alleen in vertrekken met voldoende
ventilatie.
• Dek de luchtinlaat- en uitlaatopeningen van het apparaat
niet af.
• Maak de onderdelen van het apparaat niet onklaar.
13 AANPASSING AAN EEN ANDER TYPE GAS
Zie het hoofdstuk "Instructies voor het onderhoud".
14 INBEDRIJFSTELLING
Na de installatie, aanpassing aan een ander gastype of
onderhoudswerkzaamheden moet de werking van het
apparaat worden gecontroleerd. In het geval van storingen
en
de
instructies
in
moet de paragraaf "Oplossen van storingen", verderop in
deze handleiding, worden geraadpleegd.
14.1 GASAPPARATEN
Stel het apparaat in werking volgens de instructies en de
aanwijzingen voor het gebruik die te vinden zijn in het
hoofdstuk "INSTRUCTIES VOOR HET GEBRUIK", en
controleer het volgende:
• de voedingsdruk van het gas (zie de volgende paragraaf).
• de ontsteking van de branders en de goede werking van
het dampafvoersysteem.
14.1.1 CONTROLE VAN DE VOEDINGSDRUK VAN HET
GAS
• Gebruik een manometer met een resolutie van minstens
0,1 mbar.
• Demonteer het bedieningspaneel.
• Verwijder de afdichtingsschroef van de drukaansluiting PP
en verbind de manometer.
• Voer de meting uit terwijl het apparaat in werking is.
LET OP! Als de voedingsdruk van het gas niet binnen de
limieten ligt (Min. - Max.) die worden aangegeven in de tabel
T2, moet de werking van het apparaat worden gestopt en
moet u contact opnemen met het gasbedrijf.
Maak de manometer los en draai de afdichtingsschroef weer
helemaal in de drukaansluiting.
15 OPLOSSEN VAN STORINGEN
De waakvlambrander ontsteekt niet
Mogelijke oorzaken:
• De voedingsdruk van het gas is onvoldoende.
• De leiding of de inspuiter is verstopt.
• De gaskraan of de gasklep is defect.
• De ontstekingsbougie is niet goed verbonden of defect.
• De ontsteker of de bougiekabel is defect.
De waakvlambrander blijft niet branden of gaat uit tijdens
het gebruik
Mogelijke oorzaken:
• De voedingsdruk van het gas is onvoldoende.
• De gaskraan of de gasklep is defect.
• Het thermokoppel is defect of onvoldoende verhit.
• Het thermokoppel is niet goed verbonden met de kraan of
de gasklep.
• De knop van de kraan of van de gasklep is niet voldoende
ingedrukt.
deze
De hoofdbrander ontsteekt niet (ook al brandt de
waakvlam)
Mogelijke oorzaken:
• De voedingsdruk van het gas is onvoldoende.
• De leiding of de inspuiter is verstopt.
• De gaskraan of de gasklep is defect.
• De brander is defect (uitgangsopeningen van het gas
verstopt).
16 VERVANGING VAN ONDERDELEN
AANWIJZINGEN
ONDERDELEN
• Schakel de elektrische voeding van het apparaat uit, indien
aanwezig, alvorens welke handeling dan ook te gaan
verrichten.
VOOR
DE
VERVANGING
VAN
51