9. Controleren van motor en kabel
1. Voedingsspanning
2. Stroomverbruik
Punten 3 en 4: Doormeten is niet nodig als voedingsspanning en stroomverbruik normaal zijn.
3. Weerstand van de
windingen
4. Isolatieweerstand
10. Afvalverwijdering
Voor verwijdering van dit product of onderdelen daarvan geldt het
volgende:
1. Neem contact op met de plaatselijke reinigingsdienst.
2. Indien geen reinigingsdienst aanwezig is, of wanneer de reini-
gingsdienst de in dit product verwerkte materialen niet kan
verwerken, kunt u het product afleveren bij uw dichtstbijzijnde
GRUNDFOS vestiging of servicewerkplaats.
Meet de spanning tussen de fasen met
behulp van een voltmeter.
Sluit de voltmeter aan op de aansluit-
punten in de motorstarterkast.
Meet de stroomsterkte van iedere fase
terwijl de pomp draait bij een constante
persdruk.
Zie het typeplaatje voor de max.
stroomsterkte.
Maak de onderwaterkabel los in de
motorstarterkast.
Meet de weerstand van de windingen
tussen de aders van de onderwater-
kabel.
Maak de onderwaterkabel los in de
motorstarterkast.
Meet de isolatieweerstand tussen de
fase en aarde (frame).
Zorg dat de aardverbinding in orde is.
De spanning dient zich bij belasting van de motor tussen de in
paragraaf 4.1 Algemeen opgegeven grenswaarden te bevin-
den.
Als er grotere spanningsverschillen zijn, kan de motor door-
branden.
Grote spanningsverschillen wijzen op een slechte stroom-
toevoer. Zet de pomp stil totdat het defect is hersteld.
Het verschil tussen de fasen wat betreft de stroomsterkte mag
niet meer bedragen dan 5%.
Is dat wel het geval of is de stroomsterkte groter dan de
vollaststroom, dan zijn de volgende oorzaken mogelijk:
• De contacten van de motorbeveiliging zijn doorgebrand.
Vervang de contacten.
• Er is slecht contact in aders, mogelijk bij kabelverbinding
(zie punt 3).
• Te hoge of te lage voedingsspanning (zie punt 1).
• De motorwindingen maken kortsluiting of zijn gedeeltelijk
van elkaar geraakt (zie punt 3).
• Beschadigde pomp veroorzaakt overbelasting van de motor.
De pomp moet worden nagekeken.
• De weerstandswaarde van de motorwindingen wijkt teveel
af. Plaats de fasen in fasevolgorde voor een uniformere
belasting. Zie punt 3 als dit niet helpt.
De afwijking tussen de hoogste en de laagste weerstands-
waarde mag niet meer bedragen dan 5%.
Is de afwijking groter, dan dienen de motor, de motorkabel en
de onderwaterkabel afzonderlijk te worden doorgemeten.
Repareer/vervang defecte onderdelen.
Als de isolatieweerstand lager is dan 0,5 M, dienen motor of
kabel te worden gerepareerd.
Het is mogelijk dat de Nederlandse/België regelgeving andere
waarden voor de isolatieweerstand voorschrijft.
Wijzigingen voorbehouden.
81