5.3 Stijgbuis
Bij gebruik van bijv. een kettingtang voor montage van de stijg-
leiding aan de pomp, mag uitsluitend de pompkamer, waarin zich
de persaansluiting bevindt, gebruikt worden om de pomp vast te
houden.
De schroefdraadverbindingen aan de stijgbuis dienen op maat
gesneden en aan elkaar gekoppeld te zijn. Alleen dan kunt u er
zeker van zijn dat ze niet los werken wanneer ze worden bloot-
gesteld aan torsie, die wordt veroorzaakt door het starten en
stoppen van de pomp.
De schroefdraadverbinding aan het deel van de stijgbuis dat op
de pomp aangesloten moet worden, mag niet langer zijn dan de
draadaansluiting van de pomp.
Als gebruik wordt gemaakt van flensbuizen, dienen de flenzen te
zijn voorzien van sleuven voor de onderwaterkabel en een water-
indicatieleiding (indien aangebracht).
5.4 Maximale installatiediepte onder water
GRUNDFOS MS 6000:
GRUNDFOS MMS 6000:
GRUNDFOS MMS 8000:
GRUNDFOS MMS 10000:
GRUNDFOS MMS 12000:
5.5 Bevestiging van kabels
Gebruik om de 3 meter speciale kabelbevestigingen om de
onderwaterkabel en de beveiligingskabel (indien aangebracht)
aan de stijgbuis van de pomp vast te maken.
GRUNDFOS levert op aanvraag setjes kabelbevestigingen. Elk
set bestaat uit een 1,5 mm dikke rubberband en 16 knopen.
Bevestigen van een kabel: Snij de rubberband zodanig af dat
het stuk zonder split zo lang mogelijk wordt.
Breng een knoop aan in de eerste split.
Leg de draad langs de onderwaterkabel (afb. 12).
Afb. 12
Draai de band eenmaal rond de draad en de kabel.
Draai de band vervolgens ten minste tweemaal strak rond pijp,
draad en kabel.
Duw de split over de knoop heen en snij de band af.
Op plaatsen waar grotere kabeldoorsneden worden gebruikt, zal
het nodig zijn de band diverse malen rond het geheel te wikkelen.
Als er flensbuizen worden gebruikt, dienen de kabelbevestigin-
gen boven en onder ieder flensverbindingsstuk te worden vast-
gemaakt.
5.6 Pomp laten zakken
Controleer het boorgat met behulp van een binnenpasser, zodat u
zeker bent dat de doorgang niet is geblokkeerd.
Laat de pomp voorzichtig in het boorgat zakken. Pas op dat u
hierbij de motorkabel en de onderwatekabel niet beschadigt.
N.B.: Laat de pomp niet zakken aan de motorkabel; dit geldt
uiteraard ook voor het ophijsen.
5.7 Installatiediepte
Het dynamische waterpeil dient zich altijd boven het zuigverbin-
dingsstuk van de pomp te bevinden (zie paragraaf 3.2 Installatie
van de pomp en afb. 13).
78
600 m.
200 m.
200 m.
200 m.
200 m.
De minimum inlaatdruk hangt samen met de NPSH waarde van
de desbetreffende pomp. Hierbij dient 1 m veiligheidsmarge in
acht te worden genomen.
Installeer de pomp bij voorkeur zodanig dat het motorgedeelte
zich boven het bronfilter bevindt, zodat een optimale koeling
wordt gewaarborgd, zie paragraaf 3.4 Vloeistoftemperatuur/
Koeling.
Sluit het boorgat af met een speciale afdichting nadat de pomp op
de vereiste diepte is geïnstalleerd.
6. In bedrijf nemen
6.1 Opstarten
Vergewis u ervan dat de pomp op de juiste wijze is aangesloten
en in de te pompen vloeistof is geïnstalleerd. Start de pomp ter-
wijl de persafsluiter tot ca. 1/3 van het maximale watervolume is
gesloten.
Controleer de draairichting zoals omschreven in paragraaf
4.5.1 Controleren van de draairichting.
Wanneer zich in het water vuildeeltjes bevinden, dient de afsluiter
langzaam te worden geopend naarmate het water schoner wordt.
Stop de pomp pas wanneer het water volkomen schoon is,
anders kunnen de pomponderdelen en de terugslagklep verstopt
raken.
Let erop dat de pomp onder water blijft terwijl deze inbedrijf is en
de waterspiegel daalt.
Het dynamische waterpeil dient zich altijd boven het zuigverbin-
dingsstuk van de pomp te bevinden (zie paragraaf 3.2 Installatie
van de pomp en afb. 13).
L3
L2
L1
Afb. 13
L1:
Minimale installatiediepte onder het dynamische water-
peil. Min. 1 meter wordt aanbevolen.
L2:
Diepte t.o.v. dynamisch waterpeil.
L3:
Diepte t.o.v. statisch waterpeil.
L4:
Daling. Dit is het verschil tussen het dynamische en het
statische waterpeil.
L5:
Installatiediepte.
Als de pomp meer kan verpompen dan de bron oplevert, is het
raadzaam de pomp te voorzien van de GRUNDFOS bewakings-
monitor CU 3 of een ander type droogloopbeveiliging.
Als er geen waterpeilelektroden of niveauschakelaars zijn geïn-
stalleerd, mag het waterpeil zakken tot het zuigverbindingsstuk
van de pomp. Nadat dit punt is bereikt, zuigt de pomp lucht in.
Door langdurig bedrijf in luchtrijk water kan de pomp beschadigd
raken, terwijl tevens onvoldoende koeling van de motor het
gevolg kan zijn.
6.2 Bedrijf
6.2.1 Minimale capaciteit
Stel een pomp nooit zo laag in dat niet kan worden voldaan aan
de in paragraaf 3.4 Vloeistoftemperatuur/Koeling gespecificeerde
koelingseisen. U kunt er dan namelijk niet zeker van zijn dat de
motor voldoende wordt gekoeld.
L4
L5